Turnhoutse blekerijen

Datum publicatie: september 2016

Blekerijen in het pre-industriële Turnhout

Gil Tack

In augustus 2015 waren de leden van Het Bezemklokje te gast op Boones Blijk, één van de vroegere blekerijen op de Heizijde. De talrijke opkomst van Bezemklokkers verraste het bestuur en Christian Raskin, verwant met de familie Boone, leidde een honderdtal bezoekers rond. Tijdens deze rondleiding werd aandacht besteed aan  de geschiedenis van het domein met zijn gebouwen, zijn bomen, en zijn planten. Nadien kwam ook de blekerij uitgebreid aan bod. In dit artikel zetten we de historische achtergrond en het belang van deze typisch Turnhoutse nijverheidstak in de kijker.   

Bij de vestiging door Peter van de Venne en Jan Theeus van de eerste blekerij op de gronden van de huidige Boones Blijk in 1654, was de kwaliteit van het vennenwater een cruciaal element. De bodem van de vennen was van wit zand zonder organische vervuiling. Daardoor was het water kleurloos en zuiver omdat er ook geen chemische bestanddelen zoals kalk, ijzer en slechts weinig chloor in voorkwamen. Dit maakte het uitermate geschikt voor het bleken van garens en meerdere soorten textiel. Het tastte de sterkte van de vezels niet aan en gaf het materiaal een perfect witte kleur en een mooie glans. In de 17de eeuw interesseerde dit klanten uit de rijkere bevolkingslagen. Deze mensen begonnen meer en meer belang te hechten aan kledingcomfort. Ze verkozen voor hun onderhemden (onderbroeken droeg niemand), slaapkleding, kragen en mouwboorden het zachtere lijnwaad, gemaakt van vlas, boven irriterende wollen kledingonderdelen. Wit werd bovendien een statussymbool, een teken van welstand, omdat enkel de rijken zich de bijkomende financiële kost van het bleken konden permitteren.

In Turnhout ontdekten Peter van de Venne en Jan Theeus dit gat in de markt. Voordien gebeurde immers het meeste bleekwerk in Nederland (o.a. in Haarlem en Rotterdam). Naast de optimale kwaliteit van het water in het vennengebied was er op de Heizijde een bijkomend pluspunt. Het gebied behoorde tot de vroente, de gemeenschappelijke grond van het gehucht, waar iedereen mocht nemen wat hij nodig had voor zijn behoeften. Helaas was er in het vennengebied maar weinig te halen. Enkel schapen graasden er en werden er eens per jaar bij het begin van de zomer in het ven, met de toepasselijke naam waswaeter, gewassen. Peter van de Venne en Jan Theeuws slaagden erin om de vroentegronden aan te kopen met als voorwaarde dat het wassen van de schapen kon blijven gebeuren. Ze verbonden zich ertoe daarom het water niet uit de vennen te laten wegvloeien voor 24 juni, de naamdag van Johannes de Doper. 

De Blekerij op 'Boones Blijk'. (Foto familie Caron)

Een ander pluspunt in de streek was voor hen de aanwezigheid, sinds de 15de eeuw, van een steeds belangrijker wordende productie van tijk. In het bedrijf van de Venne-Theeus lag dan ook het hoofdaccent op het bleken van twijnen en garen, aanvankelijk gemaakt van vlas en later van katoen. De twijnen werden met meerdere ineengedraaid tot garen en dit werd op zijn beurt gebruikt voor het weven van tijk. Dit stijf en stevig textiel diende o.a. voor het vervaardigen van werkkledij, pantoffels en overtrekken van matrassen, peulen en hoofdkussens.

Jan Theeus - van Peter van de Venne was later geen sprake meer - maakte het bleekbedrijf welvarend. Hij trok niet enkel klanten aan uit de omgeving, maar bediende ook twijn- en garenhandelaars uit Antwerpen. Hij omheinde de gronden om de garens tegen diefstal te beschermen en legde er bleekbedden op aan. Oorspronkelijk werd hierop het garen in de zon gebleekt. Deze techniek kostte echter relatief veel tijd en er was veel oppervlakte grond voor nodig. De afhankelijkheid van het weer was groot en er kon dan ook enkel gebleekt worden van einde maart tot in september. Daarom werd de techniek aangepast: het bleken werd versneld door de draden te koken in ketels in een mengsel van loog (basisch) en verbrand hout (potas). De dan nog aanwezige  kalkresten werden verwijderd door de draden te behandelen met verzuurde melk. Daarna werden ze gespoeld en gewrongen en dan pas op de bleekweide gelegd. De schapenboeren realiseerden zich te laat welke hinder deze ingrepen voor hun schapenteelt betekenden. Het gebruik van de vroentegronden bleef een eeuw lang een twistpunt tussen de opeenvolgende eigenaars van de blekerij en de schapentelers.

In 1664 verkocht Jan Theeus zijn bedrijf aan Steven Joosten, meestal Steven den Bleycker genoemd. Aanvankelijk leidde hij een bloeiend bedrijf, dat zich snel uitbreidde. Er was wel volop werk, maar de winstmarge was erg klein. Daarbij kwam dat in 1700, het jaar voor de eeuwwisseling, in Borgerhout bij Antwerpen ook blekerijen werden opgericht. Deze bevonden zich naast de Herentalse Vaart, de huidige Plantijn en Moretuslei. Een van de straten in deze buurt getuigt ervan door zijn naam: Bleekhofstraat. Deze blekerijen snoepten de Antwerpse klanten af en van dan af boerde de blekerij van den Bleycker achteruit. 

De Blekerij op 'Boones Blijk'. (Foto familie Caron)

Maar zoals dikwijls gold ook hier het gezegde Als de nood het hoogst is, is de redding nabij. De redder van dienst was Dominicus Vermanden. Deze Antwerpenaar kocht in 1739 de noodlijdende blekerij op de Heizijde, samen met o.a. de waswaters, twee fornuizen, twee loog- en twee melktonnen. Hij schoeide ze op Borgerhoutse leest en maakte ze opnieuw welvarend. Hij beëindigde met behulp van zijn politieke relaties definitief het conflict met de schapentelers. Zo kon hij de oppervlakte van zijn bedrijf vergroten door meer heide in gebruik te nemen en daardoor meer water op te vangen. Hij bekleedde uitgediepte en nieuw aangelegde grachten met steen om het door het zand gefilterde water van de met elkaar verbonden vennen naar de bleekbedden en het spoel te leiden.

Het resultaat was dat hij klanten aantrok uit het hertogdom Brabant, waartoe Turnhout behoorde, maar ook uit het buitenland: Oostenrijks-Vlaanderen en Henegouwen (België is immers nog niet eengemaakt) en Frans-Vlaanderen, Holland, Duitsland en Silezië.
Om zijn bedrijf in tijden van onrust te vrijwaren van plunderingen en andere productieverstorende overlast bekwam hij de bescherming (sauvegarde) van de Franse koning Lodewijk XIV (in 1744 en 1746), de Pruisische koning Frederik II, de Grote (in 1748) en van de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia (in 1752). Het wapenschild, dat de sauvegarde bekrachtigde, hangt nog steeds in de hal van het hoofdgebouw van Boones Blijk, een kopie hangt boven de ingangspoort.

Gedurende 60 jaar en 3 dagen was Vermanden de patron op het domein. Hij overleed in 1799 op 95-jarige leeftijd. De meeste Turnhoutenaars kennen de grootste tegenslag in zijn persoonlijke leven: de dood van zijn zoon als gevolg van rabiës. Deze ziekte, ook hondsdolheid of watervrees genoemd, wordt veroorzaakt door een virus en overgedragen door een beet van een zieke hond, kat of wolf. Ze is nog steeds onbehandelbaar vanaf het moment dat de symptomen verschijnen. Gelukkig kan nu zo vlug mogelijk na de beet een vaccin, ontwikkeld door Louis Pasteur, worden toegediend. In de 18de eeuw was er geen behandeling en onderging de zieke de steeds erger wordende symptomen: stuipen, ook uitgelokt door blinkende voorwerpen, dus ook door water, verschroeiende dorst en verkrampte spieren. De zieke raakte meer en meer uitgeput door de krampaanvallen, maar bleef helder van geest tot op het einde. Uiteindelijk stierf hij van uitputting na deze verschrikkelijke lijdensweg.

Vanaf het midden van de 18de eeuw ontstonden meerdere blekerijen in de omgeving van Turnhout: op de Broexie (Pauly en Bols d’Arendonk, Saenen, Mertens en Van Hal), aan de Aa (Hendrickx-Dockx), op de Dijkzijde (Mertens en J.B. Straelen, later verkocht aan Emile Caron), op Klein-Engeland (Borghs-van der Heyden), aan het Zwaneven in Oud-Turnhout (Staprijk van P.J.Verheyen), het Blijkhof Papenbrugge en Gruyter’s Blijk.  Op de Heizijde functioneerden blekerijen uitgebaat door Mertens en Jan Frans van Hal.

Niet al deze blekerijen werden door de eigenaars zelf uitgebaat. Voor sommigen was het een soort geldbelegging en werd de productie aan huurders uitbesteed. In de loop van de 19de eeuw  kwijnde de bleeknijverheid weg, ondanks pogingen om de productie bij de tijd te brengen: de aankoop van een stoommachine door P.J. Verheyen of het overschakelen naar een chemisch procedé door E. Caron. Het baatte niet en tegen 1914 waren alle blekerijen in de omgeving van Turnhout verdwenen. De blekerij Boones Blijk hield in 1804 op te bestaan. Vermandens dochter verkocht het goed aan Louis Van Hal. De blekerij werd verbouwd tot woning, de omringende bleekvelden omgevormd tot park. De kleinzoon van Louis Van Hal, Emile Boone, eigenaar sedert 1893, vergrootte het bestaande gebouw met een oostelijke uitbouw, in 1944 plat gebombardeerd, en bouwde in 1904 de kapel.

Bibliografie

BOONE (M.), Bijdrage tot de Geschiedenis der Blekerijen te Turnhout, dl. 1. In: Taxandria, nieuwe reeks XVI, 1-2, 1951, p. 3-33.

DE KOK (H.) en VAN AUTENBOER (E.), Turnhout. Groei van een stad, Turnhout, 1983.

DE KOK (H.), Gids voor het oude Turnhout, Antwerpen, Amsterdam, 1980.

VAN BOURGOGNIE (T.), Blog over Boones Blijk, 2012.

datum_art16: 
september, 2016