Datum publicatie: februari 2009 (ledenblad nr. 2)
Een bedrijf in de kijker. Houthandel Foresco sluit de deuren.
Foresco is ontstaan in het begin van WO I, toen Martin Verbeeck en Arnold De Vel in Turnhout een handel oprichtten in hoofdzakelijk mijnhout. Het hout werd ontgonnen in de streek rond St. Vith, Eupen en Malmedy. In 1918 werd een boomzagerij opgestart, in de Congostraat en de Guldensporenlei werden ateliers en magazijnen gebouwd en aan de westzijde van het bedrijf werd een grote houten loods opgetrokken. In één van deze houten opslagplaatsen waren, volgens één der oudere werknemers, tijdens WO II een tijd lang Duitse soldaten gelegerd.
De bedrijfsterreinen strekten zich uit tot aan de Bareelstraat. Ook de gronden waar later Atelfond werd gebouwd behoorden oorspronkelijk toe aan Foresco. In 1927 werd na enkele naamswijzigingen uiteindelijk gekozen voor “N.V. Foresco S.A.” De maatschappelijke zetel werd een tijdje naar Antwerpen verplaatst, maar zou in 1981 opnieuw naar Turnhout komen.
Het hout werd vooral verkocht aan industriële afnemers, aannemers, schrijnwerkers en meubelmakers. In de loop van de jaren twintig waren de activiteiten sterk gegroeid en er werden in de volgende jaren bedrijven overgenomen in Genk, Ciney en Leuven. In 1957 smolten al deze bedrijven opnieuw samen onder de naam N.V. Foresco.
In 1969 werd de vestiging in Turnhout volledig gemoderniseerd. In de Diksmuidestraat werden de bomen met een grote takel gelost. Bij herstellingswerken aan de bedieningskabels van deze meer dan 15 meter hoge takelkraan vielen bij een spijtig ongeval dodelijke slachtoffers te betreuren. Met een “boomwagentje” op rails reed men de bomen tot aan de nieuwe boomzagen. Eén persoon in de kelder, ter controle of de zaag wel goed ronddraaide, en één persoon boven zorgden ervoor dat de elektrisch aangedreven zagen degelijk werk leverden. De zaagbreedte moest manueel ingesteld worden op ¾”, 1” of 2” op de wagen. Deze hendel bedienen was een zwaar werk.
Houtsoorten als eik, mast, grenen en afzelia werden van boom tot plank of balk verzaagd. Naast een grote schaverij stond er op de hoek van de Bareelstraat en de Diksmuidestraat een 35 meter hoge schoorsteen waar houtafval van zagerij en schaverij werd verbrand. Dagelijks om 5 uur in de ochtend werd de oven in het ketelhuis aangestoken. De assen werden gewoon op straat uitgestrooid in de Diksmuidestraat, die nog een zandweg was.
Rechts naast het bedrijf in deze straat staat nog steeds een heel mooi gebouw dat dienst deed als conciërge woning. Achter het woongedeelte bevond zich de eetplaats voor het personeel. Een houtkachel in het midden van deze refter, waar iedereen rond zat om te schaften, zorgde voor een familiale sfeer onder de arbeiders. Ze hadden een sterke binding met het bedrijf en de meesten werkten al tientallen jaren bij deze werkgever.
Conciërgewoning in de Diksmuidestraat.
In de jaren 70-80 groeide, onder leiding van Michel De Vel, het bedrijf naar meer dan 100 personeelsleden. Deze derde generatie formuleerde een dubbele doelstelling:
- Het stimuleren van de groothandel door het onderhouden van belangrijke voorraden en door een degelijke service te bieden aan het cliënteel met een belangrijk machine- en wagenpark.
- De uitbouw van de verpakkingsafdeling om een just-in-time levering van verpakkingen aan de industrie mogelijk te maken.
In deze bloeiende periode van Foresco bevonden de burelen zich links van de inrijpoort langs de Guldensporenlei. De witgeschilderde burelen werden druk bezocht door zowel particulieren als schrijnwerkers. Achter deze gebouwen “op het Bakkersplein” (tegen de scheidingsmuur met Bakkerij Hermans), stond een 3 verdieping hoge loods voor het droog opslagen van het afgewerkte hout. Enkele drenkketels die gebruikt werden om het hout van o.a. daken te impregneren bevonden zich op verschillende plaatsen op de gronden van Foresco.
Begin jaren 90 kwam er spijtig genoeg een einde aan de houthandel. Deze verdween volledig en zo werden er enkel nog kisten, paletten en andere verpakkingen geproduceerd. Steenfabrieken, Atlas Copco en Dovre (kachelproducent in Weelde) waren enkele namen van de grote afnemers. Alle kachels die bij Dovre geassembleerd werden kwamen te staan op een palet van Foresco.
Begin december 1991 kende het bedrijf een spontane staking van de 60 arbeiders. Ze hadden post gevat aan de personeelsingang aan de achterzijde van het complex. De voorstellen van de directie werden in de koude op straat besproken, want de arbeiders weigerden zelfs om naar de refter te gaan om met hun werkgever te onderhandelen. Een derde voorstel om de eindejaarspremie uit te betalen zoals gewoonlijk werd de volgende dag goedgekeurd en omstreeks 11 uur ging iedereen weer aan het werk.
Half juli 1992, net voor het bouwverlof, werd de 35 meter hoge fabrieksschoorsteen op de hoek van de Bareelstraat door specialisten neergehaald. Een secuur werk vermits Foresco zich in een woonzone bevond. De toren knakte pas in twee toen hij al halverwege was, met een droge knal plofte hij neer. Het straatbeeld werd onherroepelijk hertekend. In datzelfde jaar maakte Foresco werk van grondige herstructureringen. Dit was ook nodig om later nog een exploitatievergunning te kunnen bekomen.
Al jaren klaagden de buurtbewoners over enorme geluidsoverlast. Getuigen vertelden dat ze tijdens de werkuren overdag elkaar nauwelijks konden verstaan. Het Stadsbestuur legde een aantal verplichtingen op waardoor de zagerij definitief moest sluiten. De schaafafdeling diende overgebracht te worden naar een stenen, beter geïsoleerde ruimte en er werd een nieuw kantoorgebouw opgetrokken met zicht op de Diksmuidestraat. Milieuschepen Dian Haegeman verplichtte het bedrijf om tegen uiterlijk 1 januari 1993 de nodige herstructureringen uit te voeren zodat de exploitatievergunning kon verlengd worden tot 2012. Foresco gaf geen antwoord op de vraag van Schepen Walter Peeters wat het bedrijf zou gaan doen na 2012. Een eerste teken aan de wand van een mogelijke sluiting?
In deze periode werd tijdens de afbraak van de oude houten loods uit de beginperiode van Foresco, een obus uit WO II opgegraven. De ontmijningsdienst van de landmacht kwam ter plaatse om de Duitse “bom” met een diameter van 7,5 cm op te ruimen. Dat dit geen uitzonderlijke gebeurtenis was bleek uit de getuigenis van Sergeant Wilmaers. Jaarlijks werden toen nog 3000 tot 3500 springtuigen, van kogels tot vliegtuigbommen, onschadelijk gemaakt in ons land.
Foresco slankte in Turnhout de daaropvolgende jaren af tot er begin mei 2008 nog een 27 personeelsleden aan de slag waren. Een sluiting hing al een tijdje in de lucht, maar dat de afdeling van het industrieel verpakkingsbedrijf eind 2008 (of uiterlijk begin 2009) haar deuren zou sluiten hadden de vakbonden echter niet verwacht. Frederik De Vel meende als zaakvoerder dat verdere investeringen in de vestiging niet langer economisch verantwoord waren.
De arbeiders van Foresco nog volop in productie (November 2008).
De vervroegde sluiting kwam er ook door de slechte bedrijfsresultaten in 2007, waar een verlies van 2 miljoen euro met in totaal 136 werknemers in de groep werd opgetekend. Een tiental mensen kon op brugpensioen geplaatst worden en de anderen mochten in Genk of Wilrijk aan de slag. Het trouwe personeel van Foresco reageerde gelaten op het nieuws van de definitieve sluiting. Arbeiders als Leo Dello (51j) en Staf Herremans (52j) werkten al meer dan 35 jaar bij deze werkgever. Een aantal arbeiders gaven na hun overstap naar Wilrijk of Genk dan ook al vrij snel hun ontslag. Elk bedrijf heeft immers zo zijn “eigenheid” en “sfeer” onder het personeel.
De gronden moeten zo snel mogelijk gesaneerd worden. De Stad Turnhout heeft plannen om op de site van Foresco en het metaalbedrijf Atelfond een innovatiepark te ontwikkelen in de omgeving van het station.
Pakketzaag, OSB platen, schaafmachines, freesmachines, steekklampen, elektrische vuurtjes bij elke werkpost, lintzagen en mallen om het hout op maat te zagen worden opgeruimd zodat Foresco Turnhout zijn deuren kan sluiten.
Een bedrijf met een boeiend verleden zal onze Stad wellicht voor altijd verlaten.
Datum publicatie: december 2012 (ledenblad nr. 15)
De familie Peinen, vier generaties foorkramers uit Turnhout
Marc Cornelis, met dank aan Johan en Rita Peinen-Meeus
Johan Peinen en Rita Meeus stelden in augustus 2012 hun paardenmolen op, net achter de Goormolen op de Steenweg op Oosthoven. Voor de laatste keer op die plaats in Turnhout! Na de kermis in Merksplas in oktober 2012 ging het foorkoppel definitief met pensioen. Het gepaste moment dus voor Het Bezemklokje om een artikel te schrijven over deze familie van 3 generaties foorkramers.
In 1907 stond Turnhoutenaar Jan Peinen, bijgenaamd ‘De Rossen Duim’, voor de eerste keer op de kermis in Retie met een kraam met smoutebollen en snoepwaren. Het kermisleven was hem bekend want hij had al enige jaren als helper danstenten opgesteld en hoopte meer geld te kunnen verdienen door voor eigen rekening op de kermis te staan! De zaken liepen goed en Jan en echtgenote Anna (Net) Segers begonnen al vlug met een nieuwe attractie: een schietkraam, dat werd opgebouwd met de planken van de zolder van hun woning in de Grimstedestraat. In de jaren ‘30 van vorige eeuw breidden ze uit met een prachtig frietkraam en één van de mooiste kermisattracties voor de kleintjes: het schietkraam ‘Tir Astrid’. Tot aan zijn dood in 1968 bleef Jan dit schietkraam uitbaten, samen met dochter Mit.
Jan Peinen
Jan was een graag geziene figuur bij de andere foorkramers. Hij was wellicht de oudste Turnhoutse foorkramer, volgens een krantenartikel uit 1968 misschien wel de oudste van het ganse land. In 1957 werd voor hem, 50 jaar na zijn eerste kermis, in Retie een groots feest georganiseerd. De burgemeester overhandigde hem een prachtig wandtapijt ‘De Reizende Muzikanten’, dat nu nog altijd bij zijn kleinzoon Johan in de woonkamer hangt. De fanfare ‘De Lindegalm’ begeleidde Jan en zijn familie van het gemeentehuis naar zijn foorwagen.
Ondertussen had ook zijn zoon Frans de microbe te pakken. Frans, geboren in 1914, diende al van jongs af te helpen. Toen ze op de kermis in Poederlee stonden, stuurde zijn vader hem - een negenjarig jongetje - met de fiets naar Turnhout om mayonaise en ‘pickles’ te halen voor het frietkraam. Kleine Frans kon niet over de buis van zijn fiets, viel onderweg en van de gekochte waren was nagenoeg niets meer bruikbaar!
Tijdens WO II werd Frans als krijgsgevangene weggevoerd naar Duitsland. Zoals zovelen, die met verlof naar huis mochten, keerde hij niet terug. Hij was dus voortvluchtig, maar dit verhinderde hem niet om mee op de kermissen te staan. Eén keer liep het bijna mis en moest hij zich een ganse dag voor de Duitsers verstoppen in de ‘trechter’ van de paardenmolen. De trechter is het middelpunt van de molen, waar de binnenbekleding van het dak samenkomt.
Frans Peinen voor zijn frituur
Behalve de kermissen doen, werkte Frans tot aan zijn huwelijk met Maria Wuyts in 1946, ook nog bij Splichal. Begin jaren ’50 liet het koppel een kleine, ronde paardenmolen bouwen en deze bleef tot in nu in gebruik.
Johan Peinen, vertegenwoordiger van de derde generatie, werd geboren in 1949. Toen stonden ook de woonwagens van de foorkramers bij hun attractie op de Grote Markt in Turnhout. Johan sliep als kleine jongen in een kartonnen doos onder de ‘velokes’ van de paardenmolen en kreeg dus elke week een nieuwe ‘slaapkamer’!
Na zijn huwelijk met Rita Meeus startte hij met een grote, zelf gemaakte kindermolen. Samen met een oude ‘foorman’ uit Leopoldsburg werd deze gemonteerd en stond als vaste waarde op Turnhout Kermis. De kleine paardenmolen, die Johan van zijn vader had overgenomen werd op de kleinere kermissen gebruikt. Johan somde een indrukwekkend aantal kermissen op waar hij in Turnhout allemaal ooit gestaan heeft: Karnavalkermis op de Grote Markt, Parkwijk kermis, Kleinkermis aan het kasteel, Lokerenkermis in de Tuinwijk (aan het fonteintje), Zevendonkkermis, Oosthovenkermis in de Meirgorenstraat, Wieltjeskermis, de kermis op het Congoplein, Buitenkermis aan de Watertoren, Schorvoortkermis, Otterstraatkermis eerst in de Otterstraat aan Huis Jeanne en later op het Boomgaardplein en Kasteleinkermis. De manier waarop hij en zijn vrouw Rita de kinderen aanspraken maakte hen overal erg geliefd.
In de beginperiode van Johan en Rita kostte een ritje op de molen ongeveer 5 frank. De meeste gezinnen hadden in die tijd nog heel veel kinderen en kochten een 10 of 20 beurtenkaart. Uitzonderlijk was wel dat enkele vaste klanten een abonnement namen voor de ganse duur van de foor! Vanaf dat er 3 kinderen op de molen zaten werd de ‘floche’ of ‘pluske’ in beweging gebracht. Wie de floche kon bemachtigen, won een gratis ritje! Net dit vormt de aantrekkingskracht van een paardenmolen. Wat is er plezanter dan de ouders en grootouders te zien juichen als hun kleine pupil de floche heeft kunnen grijpen? De laatste jaren werd dit dan ook direct op de foto vastgelegd.
In 1978 nam Johan het schietkraam van zijn vader over en enkele jaren later maakte hij zelf een kinderschietkraam. Zijn dochter Miriam, geboren in 1970, stond als elfjarig meisje al alleen in dit kraam. Tot op vandaag is het trouwens nog altijd haar kostwinning.
In de wintermaanden ging Johan meestal werken bij Splichal. Zijn vader had hem daartoe aangezet omdat er in deze stille kermismaanden veel werk was in de agenda-afdeling van dit bedrijf.
Heel 2012 werd een feestjaar voor Johan en Rita, die nooit ver van Turnhout hun attracties opstelden. Ze hebben ontzettend veel mooie herinneringen aan de kermissen van Turnhout, Beerse, Arendonk, Vosselaar, Merksplas, Geel, Kasterlee en Retie. Na de kermis in Merksplas (oktober 2012) zullen ze nog enkele kleine kermissen met het schietkraam en kinderschietkraam blijven doen om het sociale contact niet te verliezen. Het opstellen en afbreken zullen ze niet missen, de 'klanten' en vooral de vrolijke kinderen des te meer!
Na 44 jaar op de kermis mogen ze zeker van hun verdiende pensioen gaan genieten. Al zag ik wel dat vooral Rita af en toe een traantje moest wegpinken…
Johan Peinen
Rita Meeus
Datum publicatie: juni 2018 (ledenblad nr. 37)
Wie kent nu nog de Turnhoutse dobbelewitjes?
Gil Tack
Lucien Swerts van de Heemkundige kring Kasterlee, Lichtaart, Tielen en Leo Dignef van De Vlierbes (Beerse) bezorgden Het Bezemklokje heel wat informatie over deze nu heemkundige kermissnoepjes.
Dobbelewitjes zijn, zoals de oudere Turnhoutenaars nog wel weten, op papier gebakken deegbolletjes, die als snoepjes op de kermis konden gewonnen worden. Ook in andere delen van Vlaanderen waren ze gekend en werden karabitjes genoemd. In Leuven en Lier sprak men over obies of obliekens. In het Antwerps dialect is de oorspronkelijke betekenis verloren gegaan. Oudere Antwerpenaars gebruiken het woord nu als synoniem voor niets, totaal geen waarde of dat gaat mij niets opbrengen zoals in ’t zal weer noblewitjes zijn.
De naam dobbelewitjes zou afkomstig kunnen zijn van nobele witjes, wat de mensen niet begrepen en tot dobbelewitjes verbasterden. Een andere verklaring komt van Willy Buysse, een romanist. Hij denkt dat het woord komt van dobbel lowietje of dubbele Louis, een Frans muntstuk, verspreid in onze gewesten na 1775. Het had een doormeter van 3 cm, net als de gelijknamige kermiskoekjes in die tijd. Later zijn de snoepjes om economische redenen waarschijnlijk verkleind tot het nu nog gekende formaat.
Sooi Eyckens, bijgenaamd Sooi Dobbelwit, lanceerde het snoepje in Turnhout. Hij woonde in de Kruishuisstraat nummer 5 en de voorkamer van zijn huis was volledig voor de productie ervan ingericht. Het deeg bestond uit water, bloem, suiker en een vierde ingrediënt dat geheim bleef. Met dit deeg werden met een spuitzak kleine hoopjes op bakpapier gespoten. Elke muur in de kamer was van schabben voorzien waarop de deeghoopjes moesten drogen. Na het drogen werden de koekjes gebakken in een oven die zich ook in dezelfde kamer bevond. De oven had een warmtebron aan beide zijkanten omdat anders de koekjes boven- of onderaan verbrandden. Na het bakken werden de koekjes, die aan het bakpapier kleefden, met een fles plat gerold. Aanvankelijk was Sooi niet tevreden over het resultaat, maar zijn schoonbroer, die bij Van Deun-Poppeliers werkte gaf hem de gouden bereidingstip.
Sooi stond met zijn snoepjes op de kermissen in Turnhout, Oud-Turnhout, Vosselaar en Beerse. Hij wilde zijn zaak graag overlaten aan zijn zoon Jos, maar die had geen belangstelling voor wat hij ‘het gedoe’ noemde. Het was Florent Mertens, getrouwd met zijn dochter Yvonne, die de zaak uiteindelijk verderzette. Flor was een beroepsmilitair in de kazerne van Turnhout en kon zijn beroep goed combineren met zijn bijverdienste, omdat hij ook zijn kinderen inzette in het bedrijf. Zo maakte zoon Ronny tijdens het weekend het deeg en bakte de koekjes. Zijn zus nam de koekjes, vastgekleefd op het bakpapier, in stapels mee naar de kermis en bemande de stand. Deze bestond uit een laag tafeltje, een stoel en een draaitoestelletje. Dit koperen toestel moest altijd blinkend gepoetst zijn, want dat was een deel van de aantrekkingskracht van de stand. Voor een frank, en wie had er nu geen frank om naar de kermis te gaan, mochten de klanten een draai geven aan het draaitoestelletje. Ze hadden altijd prijs en de kleur waar het rad stopte gaf aan hoe groot die was: meestal een bakpapieren blad met ongeveer dertig koekjes, soms, als ze geluk hadden, een groter blad met meer koekjes. Klanten die meer dan een frank betaalden wonnen sowieso meerdere bladen.
Frans Van den Avoort uit Beerse stond tussen 1981 en 1983 nog met dobbelewitjes op de kermis in Turnhout. In 1985 verkocht hij zijn handel aan De Vlierbes en nu zijn dobbelewitjes heemkunde te bekijken in Beerse!
Bibliografie
De Vlierbes, februari 2004.
De Vlierbes, december 2010.
De Vlierbes, december 2011.
Het draaitoestel van Frans Van den Avoort, nu eigendom van De Vlierbes. Foto: Heemkundekring De Vlierbes.
Turnhout Kermis augustus 2010. De kraam met de dobbelewitjes. Foto Marc Cornelis.
Datum publicatie: juni 2009 (ledenblad nr. 3)
Van Dender Koorden 'Zeeldraaier'
Marc Cornelis, met dank aan de familie Van Dender voor het ter beschikking stellen van de informatie en het fotomateriaal.
Frans Van Dender, de grootvader van de huidige uitbaatster Carla Peeters, richtte in 1905 de 'touwenzaak' Van Dender op in de Warandestraat. In de schaduw van de Watertoren, die in 1904 gebouwd werd, groeide deze zaak uit tot een echte speciaalzaak in alle mogelijke koorden, touwen en afgeleide producten. Frans was afkomstig van Hamme en huwde in 1905 in Turnhout met Anna. Ze stichtten een gezin van 5 kinderen, zodat na 40 jaar met hart en ziel de klanten bediend te hebben, de opvolging verzekerd was. Frans was nog een echte zeeldraaier, een beroep dat in de 2de helft van de twintigste eeuw helemaal zou uitsterven.
Frans Van Dender en zijn dochter Yvonne
Oorspronkelijk was de zaak iets verderop in de Warandestraat gevestigd in het huis “met de gele gevel”. Frans en later zijn zoon Marcel draaiden de lange koorden niet thuis, aangezien hier onvoldoende plaats was om koorden van bijvoorbeeld tien meter te draaien. Ook kleindochter Carla herinnert zich nog als klein meisje, in de jaren zestig van vorige eeuw, het lange tuinpad van de “volkstuin” juist naast de spoorweg met op de achtergrond de Guldensporenlei. Haar grootvader draaide op dit lange pad de touwen uit tal van dunne draden die in twee richtingen tegelijk opgedraaid werden tot een stevig geheel. Er werden daarvoor een stel haken aan de ene kant en een wiel met haken, om de draaitechniek te bekomen, aan de andere kant bevestigd. Deze handgemaakte touwen noemde men tuiers of strengen en konden meters lang zijn met aan het ene uiteinde een stomp en aan het andere een lus. Zelfs in Egypte (bij de Nijl) staat op één van de muurtekeningen van de tempels een afbeelding van zo’n touw. Frans kocht zijn grondstoffen bij de lokale vlasboeren. Een goede vlaskoord herken je vooral aan de kleur en de glans. Hoe meer glans, hoe beter de kwaliteit.
Nadat één van de zonen, Marcel, de zaak enkele jaren verder zette, was het vooral dochter Yvonne (Yvona volgens het trouwboekje) die de verdere groei heeft verwezenlijkt. Waar Frans zich voornamelijk beperkte tot touwen, schommels en hangmatten naar eigen ontwerp, voegde Yvonne in de loop der jaren daar voetmatten, vliegendeuren, rieten manden en hobbymateriaal aan toe. Ook synthetische materialen uit het Verre Oosten deden hun intrede. Het ambachtelijk werk verdween nagenoeg volledig en werd, zoals in vele sectoren, vervangen door machines die ook gevlochten touwen met of zonder kern konden produceren.
Marcel Van Dender
Meer dan twintig jaar geleden was het de dochter van Yvonne, Carla Peeters, die de voortzetting van dit familiebedrijf verzekerde. Carla voegde o.a. mousse, klimnetten, paardenmelkproducten, onderhoudsproducten en brandladders toe aan het bestaande gamma. Het aantal modellen hangmatten werd eveneens gevoelig uitgebreid tot meer dan 80 soorten. Opmerkelijk is dat vandaag nog altijd een ontwerp van stichter Frans wordt gemaakt. Het ambachtelijk afwerken van de touwen met lussen en haken of ringen, alsook het gebruik van verschillende knoopsoorten, is nog steeds het vak van deze speciaalzaak. Deze technieken kan je niet leren in een school, maar gaan over van generatie op generatie.
Huidige zaakvoerder Carla Peeters
In 2005 vierde het bedrijf zijn honderdjarig bestaan. In tijden dat het met de economie alles behalve rooskleurig gaat en tal van bedrijven en handelszaken het moeilijk hebben om 'de eindjes aan elkaar te knopen' mag deze honderdjarige daar best fier op zijn. Carla schonk bij deze gelegenheid 12.500 meter touw weg aan hulporganisaties en goede doelen.
Natuurlijk zijn er ook prachtige (heemkundig interessante) anekdotes te vertellen. Carla herinnert zich nog dat een klant ’s nachts in blinde paniek aanbelde. Zijn paard was gevallen en om het dier te redden moest hij zo snel mogelijk een touw hebben om het paard recht te trekken!
We staan in deze moderne tijd veel te weinig stil bij het unieke karakter van dergelijk vakmanschap. Waar vind je immers nog een zeeldraaier die een speciaal touw verkoopt voor het opbinden van tomaten, een zachte aspergekoord om aspergebussels samen te binden en een beenhouwerstouw om vleesrolletjes te maken? Waar vind je een touw dat 8.000 kg kan dragen? Klanten komen vanuit gans het land afgezakt naar Turnhout waar ze specialisatie, service en maatwerk vinden. Dit zijn de 3 codewoorden bij deze zeeldraaier in de Warandestraat in Turnhout.
Factuur uit de jaren zestig