Artikelen 2024

Datum publicatie: december 2024

Telegrambesteller, een verdwenen beroep.

Gil Tack en Erika Wouters

Inleiding

Ons lid Vic Belmans (° 1942) staat ons te woord in zijn moderne flat en is een echte spraakwaterval. Het Bezemklokje komt dus veel te weten over de werking van de RTT, daarna Belgacom en nu Proximus. Zijn overleden echtgenote Christiane Adams werkte in 2014 ook al samen met Het Bezemklokje aan een artikel over haar tante: Jeanne Adams, commissionair van dienst in het Heilig Graf (Het Bezemklokje, ledenblad nummer 20, 2014, pp. 9-11).

Telegrambesteller

Op 12-jarige leeftijd begint Vic in de 6de moderne - nu het 1ste middelbaar - in Sint-Victor. Maar studeren en stilzitten zijn niet zijn ding. Daarom stapt hij over naar de Vakschool in de Zandstraat (VTST) en volgt er de richting Houtbewerking. Daar heeft hij een goede band met mijnheer Emiel Witvrouwen, leraar Hout en Materiaalkennis. Deze leraar is 97 jaar geworden en Vic zag hem nog regelmatig. Maar Vic gaat niet graag naar school en na twee jaar zegt zijn vader: ‘Doe examen bij de RTT (Regie voor Telegrafie en Telefonie), daar vragen ze een halftijdse telegraafbode (telegrambesteller).’ Na het examen en een gesprek met de dienstleider Marcel Van de Leur in het telefonie- en telegraafkantoor bij het station van Turnhout, wordt Vic op 1 juli 1958 - hij is dan 16 jaar - aangenomen als telegraafbode. Vanuit zijn nieuwe werkomgeving ziet hij ook wat er in de telefonieafdeling gebeurt. Daar komen klanten om een telefoonverbinding aan te vragen. Ze geven aan de bediende het nummer door. Via een schakelbord brengt de telefoniste de connectie manueel tot stand en verwijst ze de klant naar een cabine. De duur van het gesprek wordt genoteerd, want daarvan hangt het te betalen bedrag af. 

  De jonge Vic tijdens een rustpauze in de Heilig Hartstraat in Turnhout. Foto Vic Belmans.

Na een korte opleiding begint Vic als telegrambesteller. Hij vindt zijn werk aangenaam omdat hij de hem toegewezen verzendingen (telegrammen en expressbrieven) naar eigen goeddunken mag sorteren en dus ook de verplaatsingen zelf kan regelen. Vanzelfsprekend moet alles wel op tijd op de bestemming geraken. De bestellers verplaatsen zich per fiets die zij zelf moeten aankopen. Zij krijgen daarvoor wel een maandelijkse vergoeding. Vic heeft als regio Turnhout, Oud-Turnhout en Vosselaar en tijdens de weekends Schoonbroek, Ravels-Eel en Weelde Statie. Hij doet dit werk tot 30 juni 1961.

Het telegramverkeer

De teksten voor de telegrammen worden door de kantoorbediende getypt en per telex verstuurd naar het telegraafkantoor van de geadresseerde. Op het kantoor van bestemming wordt de tekst, die in strookjes uit het telexapparaat komt, gekleefd op een telegrambrief. De aanwezige klerk vouwt de telegrambrief, plakt hem dicht om hem vervolgens bij de geadresseerde te bestellen.

Er zijn de staatstelegrammen voor de ambtenaren van het gerecht, de politie en de arrondissementscommissaris. Die zijn er in twee soorten: dringend of zeer dringend. Soms gaan de bestellers (porteurs) daarom nog laat op pad. Dit kan omdat ze met de vroege en de late werken. Op een keer moet Vic nog laat naar het huis van de arrondissementscommissaris. Het regent en als hij er aankomt, loopt de hond los in de tuin. Vic vraagt om die even op te sluiten. De arrondissementscommissaris is verbaasd om hem te zien. ‘Moet je daarvoor nu nog zo laat komen? Ik ken de beslissing al, want ik was daarstraks zelf op de vergadering aanwezig.’

Om 22.00 uur sluit het kantoor bij het station. Als de telegraafbodes later aankomen, moeten ze zich melden in het telefoonkantoor in de Heilig Hartstraat en hun tasje (sjakoske) laten controleren om te zien of alle telegrammen wel besteld zijn. ‘s Nachts zijn hier maar enkele bedienden aanwezig en is het er zeer rustig. Soms staat op de telex vermeld dat de inhoud van het telegram ook telefonisch mag worden meegedeeld als het te laat op de dag is voor de bezorging. De papieren versie van het telegram wordt later besteld.

Verder zijn er ook de luxetelegrammen met onder andere felicitaties bij huwelijken. De klanten schrijven hiervoor zelf de tekst. Die wordt door de bediende overgetikt en vervolgens per telex doorgestuurd. Veel huwelijken vinden plaats in juli en augustus. De landbouwschuren zijn dan leeg en klaar om de nieuwe oogst op te slaan en er is ruimte om de huwelijksfeesten te laten plaatsvinden. In deze periode is het bijgevolg zeer druk in het kantoor. Heel dikwijls zijn de telegrambestellers vragende partij om de luxetelegrammen op het feest af te geven, omdat hen dan een glaasje wordt aangeboden! 

   Luxe telegram met opgekleefde strookjes uit de telex. Foto uit: Trouwen in Turnhout, p. 78, Het Bezemklokje Heemkundekring Turnhout, 2014.

Tenslotte zijn er de perstelegrammen met de sportuitslagen van de wedstrijden op zondagnamiddag. Die moeten voor een bepaald uur bij de krantenredactie aankomen.

Een journalist, die de thuismatch van FC Turnhout heeft gevolgd, kwam al wel eens euforisch en half dronken het telegraafkantoor binnen met zijn perstekst. Die perstekst moest vaak ook nog eerst verbeterd worden en het was werken tegen de klok om alles nog op tijd op de krantenredactie te krijgen.

Werken bij de lijnploeg

Vanaf 1 juli 1961 wordt Vic, tot aan zijn legerdienst in oktober 1961, overgeplaatst naar Herentals naar de technische dienst, afdeling Lijnen. Dit houdt in nieuwe palen plaatsen, de kabels in bronsdraad uitrollen en als luchtlijnen aan de porseleinen potten op de palen bevestigen. 

Plaatsen van 22 meter hoge palen, afkomstig uit de Ardennen. Foto Vic Belmans.

Plaatsen van de luchtlijnen aan de porseleinen potten op de palen. Foto Vic Belmans.


De palen zijn 9, 14 of 22 meter hoog en komen uit de Ardennen. Ze worden in groepjes van drie geplaatst: twee rechte en een schuine. Op de twee rechte wordt een centrale aansluitingskast bevestigd, die door de collega’s omwille van de vorm doodskist genoemd wordt. Deze kast wordt aangesloten op een ondergrondse kabel. De palen staan meestal 50 meter van elkaar, op het platteland 75 meter. De lijnen vertrekken vanuit een centrale, worden dan met het centrum van de gemeenten verbonden en van daaruit verder naar de klant gebracht. Voor klanten die in het gemeentecentrum wonen, vertrekt de kabel rechtstreeks vanuit de centrale zonder luchtlijnen.

Na zijn legerdienst gaat Vic opnieuw aan de slag in Herentals. Hij werkt er van 1 oktober 1962 tot 31 januari 1966, ditmaal in de afdeling Ondergrondse Kabelwerken.

Ondertussen volgt hij tussen 1 maart 1961 en 30 juni 1964 avondlessen Elektriciteit in het Horito. Hij behaalt er het diploma B2 Algemene Elektriciteit.

Hierdoor heeft hij bij de RTT de keuze om te werken in de administratie of te blijven in de lijnploeg bij de technische dienst. Hij kiest voor het lichamelijk bezig zijn in de lijnploeg. Nadat hij in 1965 slaagt voor het bevorderingsexamen tot elektricien, volgt Vic in Antwerpen een opleiding van 3 maanden (van maart tot juni 1966), uitsluitend voor telefonie. Na deze opleiding wordt hem een standplaats toegewezen in Bilzen, provincie Limburg. Hij meldt zich aan op de hoofdzetel van de RTT Limburg in Hasselt, maar krijgt daar te horen dat zijn nieuwe werkplek niet Bilzen maar Hasselt zal zijn. Tenslotte komt hij in verband met de op handen zijnde automatisatie, in Neeroeteren terecht.

Tegelijkertijd werkt hij buiten de uren bij zijn neef René, die in Hasselt een zaak heeft en koffiemachines van het merk Faema installeert. Daar verdient Vic het dubbele van de 8000 fr. bij de RTT, krijgt hij overuren betaald en een auto van het bedrijf. René wil hem graag in dienst nemen, maar de uitspraak van zijn vader: ‘Met familie moet je feesten en niet voor hen werken’ indachtig, doet Vic dit niet.

Overschakelen naar automatisatie in Hoogstraten

Vanaf 1 december 1966 krijgt Vic een betrekking als elektricien bij de dienst Toestellen met als standplaats Hoogstraten, sector Antwerpen. Daar heeft hij veel geleerd, want hij moet zijn plan trekken. Stilaan wordt het telefoonverkeer immers meer en meer geautomatiseerd en daarvoor moeten de kabels in de grond liggen. Het nodige materiaal hiervoor haalt Vic met de auto - een Anglia - van de RTT in Antwerpen op. ‘s Morgens gaat hij met de bus naar Hoogstraten en rijdt dan met de auto naar Antwerpen. Daar gelden andere omgangsvormen en dat is voor Vic even wennen. In de Kempen en Limburg noemen alle werknemers elkaar bij de voornaam. In Antwerpen geldt dit enkel voor de ondergeschikten; de werknemers in hogere functies worden aangesproken met mijnheer voor hun naam. ‘s Avonds zet Vic de Anglia in Hoogstraten in de garage en neemt dan opnieuw de bus naar Turnhout. 

   Anglia, waarmee Vic vanuit Hoogstraten in Antwerpen materiaal haalt. Foto Vic Belmans.

Omdat de administratieve diensten van Antwerpen niet voor één klant naar Hoogstraten komen, krijgt Vic een extra job: contracten opstellen voor een aansluiting bij nieuwe klanten. In Hoogstraten blijft hij 6 jaar.

Eindelijk bij de RTT-afdeling in Turnhout

In de jaren 70 wordt telefoon thuis heel populair. Daarom krijgt Vic in het begin van 1972 opnieuw ander werk, ditmaal in Turnhout. Eerst doet hij gewone aansluitingen bij klanten en daarna stapt hij over naar de Complexe Inrichtingen. Dit betekent dat hij in bedrijven de centrale met de binnenposten verbindt en herstellingen uitvoert.

In totaal werkt hij 25 jaar in Turnhout. In 1995 wordt hij een laatste keer overgeplaatst naar Herentals naar de dienst Dispatching. Wanneer Vic in 1999 samen met 6300 collega’s op Verlof voor Pensioen wordt gesteld, komt er een einde aan zijn loopbaan bij den telefon. 

   Burgerlijk ereteken van Vic Belmans. Foto Vic Belmans.


 

 


Datum publicatie: september 2024

Herinneringen en mijmeringen van Greet, een van onze leden

Greet Wuyts en Rita Dries

Het Bezemklokje kreeg onlangs een toch wel bijzonder document toegestuurd van een van onze leden, Greet Wuyts. Zij vond het belangrijk om haar jeugdherinneringen neer te schrijven, voor haar zussen en broer, voor hun kinderen en kleinkinderen, voor haar neven en nichten en ook voor zichzelf. Omdat ook voor ons deze schrijfsels zoveel herinneringen oproepen, vinden wij het een hele eer om ze via ons ledenblad te mogen delen met alle Bezemklokkers. We zullen ze, opgesplitst in meerdere delen, publiceren.

Deel 1. Mijn grootouders langs vaders kant

Grootvader Jozef Wuyts werd geboren op 25/10/1888 en is overleden op 02/07/1984 in Turnhout.  Grootmoeder Ludovica Elisabeth Van Mechelen werd geboren in Kasterlee op 10/03/1893 en is overleden in Turnhout op 09/10/1945. Samen kregen zi vijf  kinderen.

Mijn grootmoeder heb ik spijtig genoeg nooit gekend. Wie weet wat ik allemaal van haar had kunnen leren? Over tradities, kruiden en bloemzaadjes, over zelf smeersels en siroopjes bereiden uit alles wat men in de natuur toen nog vinden kon? Of zou ze me streekverhalen vertellen over de duivel, de zwarte hand, spoken op het kerkhof of dwaallichtjes op het Peerdsven? Ze zou me zeker leren koeien melken en de lekkerste rijstpap koken. Ik zou ze vast een heel lieve grootmoeder vinden. Grootmoeder was lang ziek en de dokters toen konden haar niet genezen. Ze overleed veel te vroeg op haar 52ste.

   Jef (grootva Wuyts) – foto Greet Wuyts

Mijn grootvader, Va Wuyts, woonde samen met grootmoeder op den buiten, op ‘t Schorvoort. Een gehucht waar de Turnhoutenaren op neerkeken. ’t Schorvoort, daar woonden Kempense keuterboerkens in kleine typisch Kempense boerderijen met rondom wat arme zandgrond. In herfst- en wintertijd was het er slijkerig, smerig en vuil. Daar had een Turnhouter niets te zoeken; soort zoekt soort, zei ons ma. De Turnhoutenaars waren heel klasse bewust. In ‘t stad woonden arbeiders, boeren, middenstanders, notabelen, hoog gegradeerde militairen, industriëlen en mensen van adel. Ze frequenteerden elkaar daar de ene geld bezat en de andere niet.

De boerderij van grootvader Wuyts was een woon- en stalhuis met een afzonderlijke schuur. Het was een driewoonst met een zadeldak, waarschijnlijk gebouwd tussen 1850 en 1875 en ze bevond zich op de hoek van de Schorvoortstraat. 

   Foto Greet Wuyts

Binnenkomen deed je niet door de voordeur, maar langs achter, langs het hofje. Zo kwam je in een gang van ongeveer 2,5m breed met een vloer van rode baksteen. Door de deur links ging je op bezoek bij de koeien, de deur rechts verborg de leefruimte. In de gang bevond zich een poembak en een planken aanrecht met een kookvuur dat gevoed werd door een butaan gasfles. Er was ook een moejsegat, (een moosgat of een goot) naar een buitenputje dat diende als afvoer voor het afvalwater. Aan het einde van de gang aan de kant van de koeienstal bevond zich het gemak. Een houten zitplank met ronde opening die je kon afsluiten met een houten deksel om de indringende toiletgeurtjes te dempen, wat zeker in de zomer hoognodig was. Naast het toilet stond altijd een emmer gevuld met water waarboven een zwerm dikke zwarte, groen-blauwig glimmende vliegen zoemden. In de stal overwinterden de bruin gevlekte koebeesten die je bij het binnenkomen in het toilet aankeken met mooie grote en vochtige ogen.

Buiten op het erf stond een waterput waar we ondanks het ouderlijk verbod, over de rand hingen en luidkeels riepen: hoe heet de burgemeester van ’s Gravenwezel? Om dan lachend naar de echo te luisteren. Op het erf groeiden een appel- en een perenboom vredig naast elkaar en achteraan stond een open hooischuur met een echte hooizolder, waarop ook kleine rode appeltjes bewaard werden. Achter de stal lag een moestuin waar je naartoe ging via een houten poortje dat altijd piepte. Aan de overkant van dat houten pieppoortje was er een weide, het buitenverblijf van va Wuyts zijn beesten. Rondom grootvaders huis groeiden tegen de voor- en zijgevel boerenblommen als asters, vergeet mij nietjes, pioenen, afrikaantjes, dahlia’s en reukerwtjes.

Va Wuyts bezat ook nog een lap grond aan de Waterheidestraat, de vroegere Kalverstraat, waarvan nonkel Gust, zijn zoon, een stuk kocht om er in 1963 een huis op te bouwen. ‘s Zomers wandelden we er samen naartoe: grootvader, papa en ik. Va Wuyts nam soms wat aarde in de hand , proefde ervan, keek naar de wolken en mompelde iets tegen papa… zeker over het weer. Grootvader keurde met argusogen de grasweide en voorspelde de kwaliteit van het toekomstige hooi. Bij het korenveld met klaprozen en korenbloemen plukte hij een graankorrel uit de aren waarop ik lekker mocht kauwen. Mais kenden we toen nog niet. Zoals het een gestampte boer betaamt, liep va Wuyts altijd met zijn handen ofwel op zijn rug ofwel in zijn broekzakken, terwijl hij eindeloos tabak sjikte. Hij had een klein snorretje dat soms bruin zag van de nicotine en hij rook naar aarde en naar frisse buitenlucht. Op weekdagen droeg hij een geribde vloeren broek, een hemd zonder kraag en een korte kiel van dik donkergrijs katoen, een grijsblauwe vest en een rode halsdoek met witte bollen. Aan de voeten droeg hij dag in dag uit houten klompen, ’s winters gevuld met stro. Op zon- en feestdagen daarentegen droeg hij netjes gepoetste schoenen, een zwart pak en een wit hemd met boord. Op zijn hoofd stond steevast een zwarte klak.

Hoewel Va Wuyts deel uitmaakte van onze kind- en jeugdjaren en ik echt wel heel veel van hem hield, heb ik hem niet écht gekend. Een ernstig gesprek met hem kan ik me niet herinneren. In zijn ogen waren wij kinderen en kinderen moesten enkel luisteren en antwoorden op de gestelde vragen. Dat was toen zo. Hem bezoeken, deed ik met de fiets. Soms reed ik er alleen naar toe, soms met een van mijn zussen en altijd voelden we ons welkom. Een bezoek werd nooit vooraf afgesproken of gepland. Ook toen nonkel Gust en tante Lisette bij hem inwoonden, stond de deur altijd open voor ons en voor iedereen. Ongevraagd schoven we mee aan de grote houten tafel, er werd gewoon een patatje meer geschild. Smaken deed het altijd, vooral de rijstpap van tante Lisette, die was overheerlijk. Na de maaltijd deed tante de afwas in een teiltje met heet water uit de moor die op de kachel stond. Mijn zus en ik droogden af en nadien schuurden we de vloer met groen zeep, iets wat we thuis niet mochten. Ondertussen deed Va Wuyts zijn middagdutje in zijn zetel die naast het raam stond. Zo kon hij zien wie er op het erf kwam.

Met Turnhout kermis, op feestdagen en met Nieuwjaar, verzamelde de hele familie zich thuis bij Va Wuyts. Voor neefjes en nichtjes werd dit telkens een blij weerzien. We speelden samen op het erf en verstopten ons op de hooizolder, waar een nest jonge katten die rustverstoorders blazend opwachtten met gekromde rug en rechtopstaande staart. Ondertussen zaten de grote mensen gezellig te keuvelen bij een borrel of een pint. Later op de dag was er een koffietafel met frikadellen en warme krieken en geurende koffie met verse koeienmelk. Hoe leuk was het als kind om de koffiebonen te mogen malen in een handmolen, gekneld tussen onze knieën. Ik zie tante Lisette nog de katoenen beus in de koffiepot hangen en vullen met chicorei en koffie om er nadien het nog kokende water uit de rood-oranje emaillen moor op te gieten. De pot van de Leuvense stoof stond roodgloeiend en de hele kamer vulde zich met de geur van dampende koffie en brandend hout.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog is Va Wuyts politiek gevangene geweest. Hij zou Engelse en of Franse soldaten verstopt hebben en helpen vluchten, maar werd verklikt. Hoe de vork juist in de steel zit, weet ik niet, want over den oorlog werd niet gepraat.
Grootvader was geen uitbundig man, wel heel wijs, verstandig én koppig, een echte patriarch, zijn wil was wet! Hij was mondig en sociaal bewogen. Eind 1950 bestond Schorvoort vooral uit velden, weiden, kleine boerderijen en hier en daar enkele kleine woningen. Maar de stad Turnhout had grootse plannen en breidde de wijk uit met een schooltje en een nieuwe parochie rond een nieuwe kerk. Va Wuyts onderschreef deze plannen en ijverde mee om dit alles te realiseren. Hij werd medeorganisator van allerlei activiteiten om geld in te zamelen en zorgde ervoor om, samen met enkele buren, de nodige subsidies te verkrijgen. September 1959 was het dan zover: twee nieuw gebouwde kleuterklasjes werden officieel in gebruik genomen. Vijf jaar later, 11 september 1967, volgde de eerste steenlegging voor de nieuwe Sint Franciscuskerk die in oktober 1966 ingewijd werd. Grootva Wuyts werd de eerste schoolbewaarder én de eerste kerkmeester van de nieuwe kerk, met Ward Verhaegen als pastoor. HijVa Wuyts was toen 78 jaar en kon eindelijk dichtbij huis naar de zondagse mis gaan. Hij moest gewoon maar de straat oversteken, hoe fijn was dat! 

   Jef Wuyts en pastoor Ward Verhaegen – foto uit jubileumboek Ward Verhaegen

Ondanks zijn hoge leeftijd bleef hij vlijtig en alert, ook al waren de stallen al lang leeg, groeiden er al even geen groenten meer in zijn tuin en stonden de melkkitten te roesten in ’t schop. En toch wist grootva zich boeiend bezig te houden. Hij las dagelijks de krant, volgde de politieke ontwikkelingen op de voet, luisterde van in zijn zetel naar de radio of ging buurten bij Jeanne, zijn buurvrouw.

Stilaan eiste de leeftijd zijn tol. Hoe het juist allemaal in elkaar zit, weet ik niet, maar ik herinner mij flarden van problemen met de waterleiding en over gronden die hij maar niet wilde verkopen aan de stad. Hoe kon het anders: het boerencredo luidt immers: zelfredzaamheid, zoveel mogelijk grond kopen en deze spaarzaam beheren. Een boer die grond verkoopt, hoe onmogelijk is dat! Geleidelijk aan liep het mis met die zelfredzaamheid en verbleef grootva beurtelings bij een van zijn zonen, wat niet altijd van een leien dakje liep. Hij voelde zich nergens vrij, wilde terug op zichzelf in zijn huisje wonen en wilde van geen opname in een tehuis weten. Enkele dagen voor de jaarwisseling 1969-1970 werd hij opgenomen in het gasthuis met een longontsteking. Oudejaarsdag is hij het er afgestapt, in zijn pyjama en door de sneeuw. De verpleging verwittigde papa die hem, volledig verward, terugvond is zijn geliefd boerderijtje op ’t Schorvoort. De laatste jaren van zijn leven bracht hij noodgedwongen door in wat men toen ’t rusthuis noemde.

   Inwijding Sint Franciscuskerk - foto uit jubileumboek Ward Verhaegen


Datum publicatie: juni 2024

Het circus kwam letterlijk naar ons thuis

Willy Dewinter

Als kind van 1955 had ik het geluk te mogen opgroeien in de Smiskens. We hadden toen nog geen tv thuis, al mochten we bij de buren wel eens gaan kijken naar een vooraf aangekondigde film van Kuifje. Met de kinderen uit de buurt zaten we dan op een woensdagnamiddag vol verwachting te turen naar een scherm waarop vooral grijze spikkels te zien waren... De film werd vertoond op Rijsel, een Franse zender. ‘Als de tv-antenne in de juiste richting gedraaid werd, kon je die zender best goed ontvangen’, dixit Maria, de buurvrouw. ‘t Zal mist zijn in Rijsel’, vergoelijkte ze en ze dreef ons zachtjes terug richting voordeur. 

Teleurstelling alom, maar toch was de Smiskense jeugd erg bevoorrecht in het Turnhout van toen: in de naoorlogse tijd en dan bedoel ik de jaren 50 en 60, toerden grote circusondernemingen door Europa en die bezochten ook onze stad. De reuzententen werden opgesteld op het grasveld voor het stadspark. Er werd toen alleen nog maar gepraat over een ringlaan. De bedding waarop later de ring aangelegd werd, was van het grote grasplein gescheiden door een vrij diepe gracht waarin wij menige puit vingen en … er van alles mee uitstaken (niet voor publicatie geschikt). Tegen de Papenbruggestraat lag een voetbalveld waarop de Kempenzonen voetbalden en veel later werd op het plein een parking aangelegd. Het voetbalplein was gekend als het plein van de Snol of het plein van Alberta. Het lijkt wel de prehistorie nu.

Mijn vroegste circusherinnering gaat terug naar het grote Franse Circus Pinder. Dat circus hield een optocht door de straten van de stad met praalwagens, clowns, paarden en vooral met olifanten. Op de Graatakker hadden de dikhuiden vooral interesse in de takken van de acaciaboompjes die de straat omzoomden. Die gebeurtenis zorgde voor heel wat mond-aan-mond-reclame en het volk trok massaal naar de voorstellingen. Het circus had zo’n omvang dat de circuswagens niet allemaal op het plein konden gestald worden; ook de omliggende straten werden door de woonwagens en caravans ingepalmd. Pal voor onze voordeur stond de indrukwekkende woonwagen van de superster Louis Mariano. Deze beroemde Franse zanger verzorgde een deel van het circusprogramma. Vele lezers kennen ongetwijfeld zijn hoog stembereik in het lied Mexico, Mexie-ieko. Dit alles vond plaats in het jaar ’59; ik was amper 4 jaar jong en daardoor namen mijn ouders mij niet mee naar de voorstelling. Zou het daardoor komen dat ik, toen ik opgroeide, niet zozeer geboeid raakte door de circusvoorstelling zelf, maar wel door het circusleven van de artiesten en alles wat daarrond bewoog en gebeurde?

Van mijn vader wist ik in onze buurt als eerste van de komst van een circus; als politieman zat hij dicht bij de bron van de gemeentelijke informatie. Wanneer een circus aan het stadspark neerstreek, waren mijn kameraden en ikzelf er niet weg te slaan. Met grote ogen keken we naar de trucks, de dieren in de kooien en het circusvolk dat jongleerde en tuimelde tussen de woonwagens. Mijn oudere broer vergezelde me eens naar het plein toen het Berliner Circus er opgesteld stond. Toen hij zijn gezicht tegen de besmeurde ruit van een groene circuswagen drukte om wat beter te kunnen zien, sprong opeens een boze aap naar de ruit, waardoor mijn broer geschrokken achterover tuimelde en nog wat Duitse verwensingen om zijn oren kreeg van een toegelopen dierenverzorger. Hij kon zelf niet meer zeggen wat voor dier hij gezien had, maar op de prentjes die in die tijd in een wikkel Martougin-chocolade zaten en die we naarstig verzamelden, herkenden we beiden een mandril. Om maar te zeggen dat met een circus heel wat dieren reisden die nooit in de ring te zien waren tijdens de voorstelling. Ze verhoogden het prestige van het circus en konden voor weinig geld bekeken worden in de ménagerie, tenminste als de ruiten van de kooiwagens proper gehouden werden. In elk geval bepaalde de grootte van de circustent, het aantal circuswagens en het aantal exotische dieren de mate van interesse van het publiek, zeker ook van ons. In die zin was de circusparade en waren de reclameborden enorm belangrijk. Sommige reclamepanelen waren echte kunstwerken, zoals je kan merken aan onderstaande afbeelding.

    Reclamepanelen als echte kunstwerken (Library of Congress / Unsplash)

Bronnen raadplegen in het archief

Het nieuws over de komst van een circus bereikte het Turnhoutse publiek via reclame in weekbladen die in die tijd gretig gelezen werden; zo vond ik in het stadsarchief heel wat aankondigingen in Reclaam is Succes en digitaal in De Kempenaar en in het Aankondigingsblad. Je duikt echt in ons gezamenlijk verleden, wat ik elke Bezemklokker kan aanraden! In een groter bestek dan dit artikel kan je nog heel wat meer bronnen in het archief raadplegen om meer te weten te komen over de doortocht van het circus in Turnhout; je vindt er o.a. heel wat briefwisseling terug tussen circusdirecties, impresario’s en het gemeentebestuur, o.a. over het al dan niet vergunnen van een standplaats of over een schadeclaim van de gemeente aan het circus. Maar die info verwerk ik nog in een ruimer concept waarin ik alle circussen wil bespreken die onze stad aandeden, van in de 19de eeuw tot nu. Gelukkig kon ik nog heel wat indrukken en beelden uit mijn geheugen opdiepen die ik nu al zoekend in het archief kon verifiëren: ik herinnerde me de kleuren van de wagens van de circussen, wist perfect welke circussen ik zag aan het stadspark en welke op het Boomgaardplein, zag me met mijn kameraden over het terrein lopen en zag de massale volkstoeloop als er een circus kwam.

In het midden van de vorige eeuw beleefde het circus haar hoogdagen. De massa raakte nog echt verwonderd wanneer ze deze wondere wereld betraden. Circusvoorstellingen werden druk bijgewoond en vervoermaatschappijen legden speciale bussen in om mensen van heinde en verre in staat te stellen het circus in onze stad te bezoeken. Filmmaatschappijen speelden handig in op die interesse voor het circus. In de doorzochte weekbladen stond de programmatie van de verschillende Turnhoutse cinema’s afgedrukt. Er waren heel wat zalen en net na de Tweede Wereldoorlog werden heel wat films vertoond die zich afspeelden in de wereld van het circus. In cinema Feestpaleis vertoonde men Circus Saran, in cinema Forum Annie, la reine du Cirque, in cinema Roxy en in cinema Forum tegelijkertijd Het grootste schouwspel ter wereld, in cinema Lux Le grand Cirque, in cinema Roxy Salto Mortale, in cinema Kursaal Het circus in opstand en enkele maanden later De Clown, in cinema Forum Circus-Première, in cinema Lux De circuskoning, in cinema Kursaal De clown is koning en wat later Etoiles du Cirque, namiddagvoorstellingen over het Circus van Moskou, in cinema Forum Trapeze en wat later De nar van het circus. Tegen het einde van de jaren 50 deed het televisietoestel zijn intrede in de Vlaamse huiskamers en kwam er concurrentie voor de bioscopen. Wie herinnert zich niet de kerstvoorstellingen op tv van het Engelse circus Billy Smart. Ik keek er elke kerst in elk geval naar uit.

     Filmreclame (Reclaam is Succes 24/07/1958)

Een gedeelde fascinatie

Het circus dat het diepst in mijn geheugen gegrift staat, is zeker Circus Williams.

Het verbleef in het begin van de jaren 60 op het plein aan het stadspark. Carola Williams was een telg uit het beroemde Duitse circusgeslacht Althoff. Haar broers Frans en Adolf Althoff hadden elk hun eigen circus. Zij deden Turnhout eveneens aan in de jaren 60, maar hun tent stond opgesteld op het Boomgaardplein, toen men aan het stadspark de ring aanlegde. Wij woonden de schoolvoorstelling bij van circus Williams en dat was tevens mijn voorstellingsdoop. Ik was onder de indruk van de enorme tent die plaats bood aan 3.000 toeschouwers en ik genoot vooral van de leeuwen en olifanten. Ik herinner me ook dat elk kind op het eind van de voorstelling een ballon kreeg en een reclamewimpel om aan de ouders of vrienden te geven. Toen we netjes in de rij onder begeleiding van de meester de tent verlieten, zag ik mijn grootvader op zijn fiets; hij stopte naast me en vroeg ‘hoe het geweest was’ en ik voelde ook zijn enthousiasme en verwondering. De circusgekte gaf hij me zeker en vast door; hij vertelde me immers vaak over zijn jeugd en het Reuzencircus Gleich dat op 27, 28 en 29 maart 1932 op het plein aan de Guldensporenlei opgesteld stond. Dat moet het grootste circus geweest zijn dat ooit in Europa bestaan heeft. In de tent kon 12.000 man plaatsnemen en de piste was een arena van 62m lang. Pullmanwagens vervoerden de verwarmings- en elektriciteitsinrichting. Niet alleen de tent werd verwarmd, maar ook de stallen en ‘alle aanhankelijkheden’. Kinderen, invaliden en werklozen konden de voorstelling bijwonen aan halve prijs en iedereen kon kosteloos concerten bijwonen van het circusorkest, in de voormiddag van 11u tot 12u, in de namiddag van 14u tot 15u en ‘s avonds van 19u tot 20u.

     Reclaam is Succes 22/10/1954


     De Kempenaar 20/03/1932

Misschien liep er zelfs wat circusbloed door de aderen van mijn grootvader; Karel Jan Van Lissum, een verre verwant, stichtte het in Vlaanderen bekende circus Jhony. Het circusgezelschap trad op in een kleine gezellige tent die rond een houten kiosk gebouwd was. ‘Jhony’ huwde Maria Francisca Lechan, dochter van een andere bekende Belgische circusfamilie, de familie Libot. Mijn broer en ik werden op een dag als verrassing meegevoerd naar Beerse, waar circus Jhony die avond een voorstelling gaf. Alleen, toen we er aankwamen, waren alle lichten gedoofd. Mijn grootvader ging poolshoogte nemen en de voorstelling bleek niet door te gaan wegens een gebrek aan toeschouwers. Hij zag de teleurstelling op ons gezicht en zei toen dat we in de plaats uitgenodigd werden in de wagen van de directeur. Mijn broer, mijn vader, de neef van mijn vader, mijn grootvader en ikzelf zaten enkele ogenblikken later in de gezellige, kraaknette woonwagen van de familie Van Lissum. Er werd voor iedereen een pint bier ingeschonken, ook voor mij, die vanzelfsprekend nog nooit bier gedronken had. Ik geloof toch dat ik een glas sinalco-limonade kreeg. Maar ademloos zat ik te luisteren naar verhalen die ik toen ook nog niet helemaal begreep. Wat een avond!

Bronnen:

- Weekblad Reclaam is Succes
- Weekblad De Zondagsvriend
- Huis van Alijn, Gent
- Belgische circussen en foortheaters , André De Poorter
- Gent, circusstad, André De Poorter
- Archief Turnhout

 

Datum publicatie: maart 2024

Het Bezemklokje rolt de rode loper uit voor de taal der kleuren. Deel 4: GEEL

Rita Dries

Eerder bespraken we de kleurensymboliek van de kleuren rood, groen en blauw. In dit ledenblad gaat onze aandacht naar de kleur geel.

GEEL bevat het meeste licht van alle kleuren. Geel valt op. Geel wordt geassocieerd met licht, leven, zon en warmte. Deze felle, expressieve kleur maakt ons blij en optimistisch en staat voor vrijheid van handelen en zijn.

In 1888 schreef Vincent van Gogh aan zijn broer Theo: Een zon, een licht dat ik bij gebrek aan beter, alleen maar geel kan noemen – bleek zwavelgeel. Bleek citroengeel, goud. Wat is geel toch mooi!

Meteen ligt het accent op de verschillende kleurnuances die de kleur geel ons brengt. In ons dagelijks vakjargon spreken we van fel of hel geel, vaal geel, vuil geel, fris geel en helder geel om de intensiteit van de kleur te benoemen. Okergeel, zandgeel, zonnebloemengeel, citroengeel, goudgeel, zwavelgeel e.a. helpen ons via vergelijking de juiste kleurnuance in te schatten. De stad Geel werd naar alle waarschijnlijkheid zo genoemd omdat ze ontstaan is op gele zandgrond.

Geel was de lievelingskleur van Vincent van Gogh. Een van zijn uitspraken is blauw bestaat niet zonder geel. Er is dan ook nauwelijks een schilderij van hem te vinden waarin geen geel gebruikt is. 

  

Foto: Starry night - Vincent van Gogh - https://www.bing.com/images

Er zijn verschillende manieren mogelijk om geel te combineren met andere kleuren. Ze bevorderen niet alleen het bestaan van de kleur geel maar accentueren ze ook. Zo worden bv. onze verkeerspalen geel en zwart geschilderd, een krachtige combinatie die verwijst naar de Vlaamse kleuren in de leeuwenvlag. In heel wat landen zijn taxi’s geel en zwart geschilderd. Dat geel als kleur toegevoegd werd aan het uitzicht van zwarte limousines heeft alles te maken met een onderzoek, dat uitgevoerd werd door de universiteit van Chicago, waaruit blijkt dat geel de kleur is die je van op afstand het best kunt zien. Dat Post-it briefjes geel zijn is dan weer puur toeval. De papierfabriek die ze als eerste maakte had een stapel geel papier over en besloot er dan maar plakbriefjes van te maken. Geel is echter een heel goede kleur voor Post-its, want geel stimuleert het geheugen. Al is men hieraan niet trouw gebleven; Post-its vindt men vandaag in meerdere fluokleuren.

  

Foto: Verkeerslichten geel-zwart - https://wegenenverkeer.be/signalisatie

In onze Westerse cultuur wordt geel gezien als de kleur van vreugde, blijdschap en sociale energie. Geel is een warme kleur maar staat ondanks dat ook voor negatievere zaken als jaloezie, onbetrouwbaarheid, verraad en lafheid. Tegenwoordig zien we rood als de kleur voor liefde en verliefdheid maar in de oudheid was geel de kleur van liefde en lust. Venus, de liefdesgodin, droeg op afbeeldingen dan ook gele gewaden. In de Middeleeuwen daarentegen werd geel in verband gebracht met haat en vijandschap, geel werd toen geassocieerd met gal en bitterheid. Het Christendom bracht ons dan weer een positieve kijk op de kleur geel. Geel, de pauselijke kleur, werd de kleur van glorie en licht (zon) en werd in verband gebracht met nieuw leven en heropstanding, Pasen en lente. In andere culturen denkt men soms heel anders hierover: In de Chinese cultuur bv. is geel een keizerlijke kleur die alleen door de keizerlijke familie mag gedragen worden, omdat zij gezien worden als de afstammelingen van de zon. In de Mexicaanse cultuur, maar ook in Egypte en Jordanië, staat geel voor rouw en zien we de kleur vaak terugkomen bij uitvaartplechtigheden.

Politiek wordt de kleur geel vaak geassocieerd met liberalisme. In de Oekraïense vlag roept de gele kleur om vrijheid en onafhankelijkheid. Geel werd in het verleden ook geassocieerd met het Jodendom. Tijdens WO II werden Joden verplicht een gele Jodenster op te spelden. Dichterbij, vandaag in België, wordt geel als herkenningskleur gebruikt door de Vlaams nationalistische partijen. De Volksunie gebruikte aanvankelijk, vanaf het midden van de jaren 1950 tot in de jaren 1960 ook oranje, maar koos, zeker vanaf het begin van de jaren 1980 voor geel. Die traditie wordt nu voortgezet door Volksunie-erfgenaam NVA.

Voor velen onder ons is geel vaak een lievelingskleur, misschien wel omdat ze kleur brengt in de natuur. Er zijn veel verschillende soorten gele bloemen. Narcissen, tulpen, krokussen, ranonkels, goudsbloemen en paardenbloemen, boterbloemen en chrysanten om de zonnebloemen niet te vergeten. Ze bloeien als eerste in de lente en als laatste in de herfst. We komen ze overal tegen, ze stemmen ons optimistisch en brengen levenslust, ze geven ons zelfvertrouwen een boost. Men beweert zelfs dat je door naar geel te kijken serotonine, beter gekend als gelukshormoon, aanmaakt. Niet moeilijk dat deze kleur zo populair is! In Turnhout dragen heel wat straten een bloemennaam, spijtig genoeg wordt hierbij nooit naar de bijhorende kleur verwezen. Hoe gelukkig zouden de inwoners van de Gele bremstraat, de Gele lisdodde of de Gele bloemenweg zich niet kunnen voelen! 

Velen onder ons herinneren zich dat wij als kind meermaals gewaarschuwd werden voor het gele gevaar. Wisten wij veel wie of wat daarmee bedoeld werd! Gaandeweg leerden we dat hiermee de angst voor een overrompeling door Aziatische culturen of Aziatische mensen, met een huidskleur iets geler dan de onze, bedoeld werd.

Een ander geel gevaar waarvoor we nog steeds op onze hoede zijn en waartegen we ons preventief wapenen zijn ziekten als gele koorts. Wie met vakantie gaat naar Afrika of Zuid Amerika laat zich vaccineren tegen gele koorts, een dodelijke tropische ziekte die wordt veroorzaakt door het gelekoortsvirus, overgedragen door tropische muggen. Daarentegen geelzucht, in de volksmond het geel genoemd, is op zich geen ziekte maar wel een symptoom dat op verschillende aandoeningen van lever, galblaas en galwegen kan wijzen. Iemands oogwit en/of huid gaat er geel uitzien omdat de afvalstof bilirubine, die ontstaat wanneer je lichaam hemoglobine afbreekt uit je rode bloedcellen, zich opstapelt in je huid of in je oogwit. Deze symptomen zijn ernstig en vragen om een deskundige behandeling. Ook baby’s kunnen geelzucht vertonen onmiddellijk na de geboorte, maar deze vorm is ongevaarlijk. 

  

Foto: Geelzucht - https://www.bing.com/images

Op slechts een twintigtal kilometer van Turnhout verwijderd ligt de stad Geel. Volgens Wikipedia is de naam Geel van Germaanse oorsprong en vermoedelijk ontstaan uit een samenvoeging van gelba (geel) en lo (bosje op hogere grond). In een toeristische folder van de stad las ik dat Geel vernoemd is naar het gele zand waarop de stad gebouwd is. Zou dit een vrije interpretatie kunnen zijn?

In slechts enkele spreekwoorden en gezegden wordt naar de kleur geel verwezen:

  • Geel van nijd zien: er zeer kwaad uitzien.
  • Zo geel als gal zien: woedend zijn.
  • Geel zien van afgunst: jaloers zijn.
  • Zich groen en geel ergeren: zeer geïrriteerd zijn.
  • Zo geel als boter, als een kanarie, als een citroen: een vergelijking die voor zich spreekt.
  • Een gele kaart krijgen/trekken: een ernstige waarschuwing krijgen