Artikelen 2016

Datum publicatie: december 2016

Bauweraerts in de Patersstraat

Christian Raskin met medewerking van de redactie

Jos Bauweraerts. (Foto Christian Raskin)

In onze artikelenreeks over de Patersstraat vergaten we in ledenblad 27 van december 2015 de hoedenwinkel van Jos Bauweraerts, bijgenaamd den Hoed. Deze zaak was gevestigd op huisnummer 117, later gewijzigd in 103. Ons lid Christian Raskin maakte ons op de onvolledigheid attent. Hij is goed bevriend met de twee dochters van Jos en kreeg van hen allerlei documentatie, die hij aan Het Bezemklokje bezorgde. Zo kunnen wij onze onnauwkeurigheid recht zetten en het hiaat in de Patersstraat aanvullen.

Op 9 april 1922 stichtten de ouders van Jos hun winkel in de Korte Begijnenstraat. Ze verkochten er enkel mannenartikelen: hoeden, klakken en ook kostuums, omdat de grootvader van Jos kleermaker was. Jos, geboren in 1923 en gestorven in 2002, nam de zaak van zijn ouders over in 1945. Zijn handelsmerk was, hoe kan het ook anders, een hoed: hij kwam nooit op straat zonder dit hoofddeksel. Negen jaar later verhuisde hij zijn winkel naar de Patersstraat. In deze straat was hij ook als secretaris actief in de Vereniging Patersstraat vzw, die o.a. de braderij organiseerde. Over deze wijd en zijd gekende braderij, voor het eerst gehouden in 1933, zette Het Bezemklokje trouwens haar eerste tentoonstelling op in het Paterspand. Dit gebeurde in 2008 naar aanleiding van het 75- jarig bestaan van de braderij (zie ledenblad nummer 1, december 2008). Naast drukke bezigheden in zijn zaak en in de wijk was Jos verschillende jaren gemeenteraadslid voor de toenmalige PVV, nu Open VLD.

Aanvankelijk hadden de ouders van Jos en later Jos zelf verschillende concurrenten in Turnhout en omstreken. Petten waren het dagelijkse hoofddeksel voor heel veel mannen uit de arbeidersklasse. Ook schipperspetten behoorden tot het assortiment in de winkel. Hoeden werden door de beter gesitueerden of enkel ‘s zondags gedragen. Allerlei soorten behoorden tot het aanbod: vilten bolhoeden en later deukhoeden, strooien hoeden voor in de zomer en tijdens de vakantie, hoge hoeden voor ceremoniële evenementen - met vleug, de typische hoedenglans -, speciale scoutshoeden voor leden van jeugd-bewegingen en natuurlijk ook de typische pastoorshoeden, nu definitief uit het straatbeeld verdwenen.

Vanaf de jaren tachtig en negentig kwamen er nieuwe soorten klanten bij: toneelgroepen en televisieproducenten waren geïnteresseerd in de hoofddeksels uit vroegere tijden.
Toen Jos in 2002 zijn zaak stopte wegens ziekte, was er geen opvolging. De dochters Ria en Nic hielden uitverkoop van de voorraad in de ondertussen uniek geworden zaak in de regio. 

De winkel van de familie Bauweraerts in de Korte Begijnenstraat in de jaren '40 van vorige eeuw. (Foto Christian Raskin)

Bibliografie

Gazet van Antwerpen, 28 februari 2002

 

Datum publicatie: september 2016

Blekerijen in het pre-industriële Turnhout

Gil Tack

In augustus 2015 waren de leden van Het Bezemklokje te gast op Boones Blijk, één van de vroegere blekerijen op de Heizijde. De talrijke opkomst van Bezemklokkers verraste het bestuur en Christian Raskin, verwant met de familie Boone, leidde een honderdtal bezoekers rond. Tijdens deze rondleiding werd aandacht besteed aan  de geschiedenis van het domein met zijn gebouwen, zijn bomen, en zijn planten. Nadien kwam ook de blekerij uitgebreid aan bod. In dit artikel zetten we de historische achtergrond en het belang van deze typisch Turnhoutse nijverheidstak in de kijker.   

Bij de vestiging door Peter van de Venne en Jan Theeus van de eerste blekerij op de gronden van de huidige Boones Blijk in 1654, was de kwaliteit van het vennenwater een cruciaal element. De bodem van de vennen was van wit zand zonder organische vervuiling. Daardoor was het water kleurloos en zuiver omdat er ook geen chemische bestanddelen zoals kalk, ijzer en slechts weinig chloor in voorkwamen. Dit maakte het uitermate geschikt voor het bleken van garens en meerdere soorten textiel. Het tastte de sterkte van de vezels niet aan en gaf het materiaal een perfect witte kleur en een mooie glans. In de 17de eeuw interesseerde dit klanten uit de rijkere bevolkingslagen. Deze mensen begonnen meer en meer belang te hechten aan kledingcomfort. Ze verkozen voor hun onderhemden (onderbroeken droeg niemand), slaapkleding, kragen en mouwboorden het zachtere lijnwaad, gemaakt van vlas, boven irriterende wollen kledingonderdelen. Wit werd bovendien een statussymbool, een teken van welstand, omdat enkel de rijken zich de bijkomende financiële kost van het bleken konden permitteren.

In Turnhout ontdekten Peter van de Venne en Jan Theeus dit gat in de markt. Voordien gebeurde immers het meeste bleekwerk in Nederland (o.a. in Haarlem en Rotterdam). Naast de optimale kwaliteit van het water in het vennengebied was er op de Heizijde een bijkomend pluspunt. Het gebied behoorde tot de vroente, de gemeenschappelijke grond van het gehucht, waar iedereen mocht nemen wat hij nodig had voor zijn behoeften. Helaas was er in het vennengebied maar weinig te halen. Enkel schapen graasden er en werden er eens per jaar bij het begin van de zomer in het ven, met de toepasselijke naam waswaeter, gewassen. Peter van de Venne en Jan Theeuws slaagden erin om de vroentegronden aan te kopen met als voorwaarde dat het wassen van de schapen kon blijven gebeuren. Ze verbonden zich ertoe daarom het water niet uit de vennen te laten wegvloeien voor 24 juni, de naamdag van Johannes de Doper. 

De Blekerij op 'Boones Blijk'. (Foto familie Caron)

Een ander pluspunt in de streek was voor hen de aanwezigheid, sinds de 15de eeuw, van een steeds belangrijker wordende productie van tijk. In het bedrijf van de Venne-Theeus lag dan ook het hoofdaccent op het bleken van twijnen en garen, aanvankelijk gemaakt van vlas en later van katoen. De twijnen werden met meerdere ineengedraaid tot garen en dit werd op zijn beurt gebruikt voor het weven van tijk. Dit stijf en stevig textiel diende o.a. voor het vervaardigen van werkkledij, pantoffels en overtrekken van matrassen, peulen en hoofdkussens.

Jan Theeus - van Peter van de Venne was later geen sprake meer - maakte het bleekbedrijf welvarend. Hij trok niet enkel klanten aan uit de omgeving, maar bediende ook twijn- en garenhandelaars uit Antwerpen. Hij omheinde de gronden om de garens tegen diefstal te beschermen en legde er bleekbedden op aan. Oorspronkelijk werd hierop het garen in de zon gebleekt. Deze techniek kostte echter relatief veel tijd en er was veel oppervlakte grond voor nodig. De afhankelijkheid van het weer was groot en er kon dan ook enkel gebleekt worden van einde maart tot in september. Daarom werd de techniek aangepast: het bleken werd versneld door de draden te koken in ketels in een mengsel van loog (basisch) en verbrand hout (potas). De dan nog aanwezige  kalkresten werden verwijderd door de draden te behandelen met verzuurde melk. Daarna werden ze gespoeld en gewrongen en dan pas op de bleekweide gelegd. De schapenboeren realiseerden zich te laat welke hinder deze ingrepen voor hun schapenteelt betekenden. Het gebruik van de vroentegronden bleef een eeuw lang een twistpunt tussen de opeenvolgende eigenaars van de blekerij en de schapentelers.

In 1664 verkocht Jan Theeus zijn bedrijf aan Steven Joosten, meestal Steven den Bleycker genoemd. Aanvankelijk leidde hij een bloeiend bedrijf, dat zich snel uitbreidde. Er was wel volop werk, maar de winstmarge was erg klein. Daarbij kwam dat in 1700, het jaar voor de eeuwwisseling, in Borgerhout bij Antwerpen ook blekerijen werden opgericht. Deze bevonden zich naast de Herentalse Vaart, de huidige Plantijn en Moretuslei. Een van de straten in deze buurt getuigt ervan door zijn naam: Bleekhofstraat. Deze blekerijen snoepten de Antwerpse klanten af en van dan af boerde de blekerij van den Bleycker achteruit. 

De Blekerij op 'Boones Blijk'. (Foto familie Caron)

Maar zoals dikwijls gold ook hier het gezegde Als de nood het hoogst is, is de redding nabij. De redder van dienst was Dominicus Vermanden. Deze Antwerpenaar kocht in 1739 de noodlijdende blekerij op de Heizijde, samen met o.a. de waswaters, twee fornuizen, twee loog- en twee melktonnen. Hij schoeide ze op Borgerhoutse leest en maakte ze opnieuw welvarend. Hij beëindigde met behulp van zijn politieke relaties definitief het conflict met de schapentelers. Zo kon hij de oppervlakte van zijn bedrijf vergroten door meer heide in gebruik te nemen en daardoor meer water op te vangen. Hij bekleedde uitgediepte en nieuw aangelegde grachten met steen om het door het zand gefilterde water van de met elkaar verbonden vennen naar de bleekbedden en het spoel te leiden.

Het resultaat was dat hij klanten aantrok uit het hertogdom Brabant, waartoe Turnhout behoorde, maar ook uit het buitenland: Oostenrijks-Vlaanderen en Henegouwen (België is immers nog niet eengemaakt) en Frans-Vlaanderen, Holland, Duitsland en Silezië.
Om zijn bedrijf in tijden van onrust te vrijwaren van plunderingen en andere productieverstorende overlast bekwam hij de bescherming (sauvegarde) van de Franse koning Lodewijk XIV (in 1744 en 1746), de Pruisische koning Frederik II, de Grote (in 1748) en van de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia (in 1752). Het wapenschild, dat de sauvegarde bekrachtigde, hangt nog steeds in de hal van het hoofdgebouw van Boones Blijk, een kopie hangt boven de ingangspoort.

Gedurende 60 jaar en 3 dagen was Vermanden de patron op het domein. Hij overleed in 1799 op 95-jarige leeftijd. De meeste Turnhoutenaars kennen de grootste tegenslag in zijn persoonlijke leven: de dood van zijn zoon als gevolg van rabiës. Deze ziekte, ook hondsdolheid of watervrees genoemd, wordt veroorzaakt door een virus en overgedragen door een beet van een zieke hond, kat of wolf. Ze is nog steeds onbehandelbaar vanaf het moment dat de symptomen verschijnen. Gelukkig kan nu zo vlug mogelijk na de beet een vaccin, ontwikkeld door Louis Pasteur, worden toegediend. In de 18de eeuw was er geen behandeling en onderging de zieke de steeds erger wordende symptomen: stuipen, ook uitgelokt door blinkende voorwerpen, dus ook door water, verschroeiende dorst en verkrampte spieren. De zieke raakte meer en meer uitgeput door de krampaanvallen, maar bleef helder van geest tot op het einde. Uiteindelijk stierf hij van uitputting na deze verschrikkelijke lijdensweg.

Vanaf het midden van de 18de eeuw ontstonden meerdere blekerijen in de omgeving van Turnhout: op de Broexie (Pauly en Bols d’Arendonk, Saenen, Mertens en Van Hal), aan de Aa (Hendrickx-Dockx), op de Dijkzijde (Mertens en J.B. Straelen, later verkocht aan Emile Caron), op Klein-Engeland (Borghs-van der Heyden), aan het Zwaneven in Oud-Turnhout (Staprijk van P.J.Verheyen), het Blijkhof Papenbrugge en Gruyter’s Blijk.  Op de Heizijde functioneerden blekerijen uitgebaat door Mertens en Jan Frans van Hal.

Niet al deze blekerijen werden door de eigenaars zelf uitgebaat. Voor sommigen was het een soort geldbelegging en werd de productie aan huurders uitbesteed. In de loop van de 19de eeuw  kwijnde de bleeknijverheid weg, ondanks pogingen om de productie bij de tijd te brengen: de aankoop van een stoommachine door P.J. Verheyen of het overschakelen naar een chemisch procedé door E. Caron. Het baatte niet en tegen 1914 waren alle blekerijen in de omgeving van Turnhout verdwenen. De blekerij Boones Blijk hield in 1804 op te bestaan. Vermandens dochter verkocht het goed aan Louis Van Hal. De blekerij werd verbouwd tot woning, de omringende bleekvelden omgevormd tot park. De kleinzoon van Louis Van Hal, Emile Boone, eigenaar sedert 1893, vergrootte het bestaande gebouw met een oostelijke uitbouw, in 1944 plat gebombardeerd, en bouwde in 1904 de kapel.

Bibliografie

BOONE (M.), Bijdrage tot de Geschiedenis der Blekerijen te Turnhout, dl. 1. In: Taxandria, nieuwe reeks XVI, 1-2, 1951, p. 3-33.

DE KOK (H.) en VAN AUTENBOER (E.), Turnhout. Groei van een stad, Turnhout, 1983.

DE KOK (H.), Gids voor het oude Turnhout, Antwerpen, Amsterdam, 1980.

VAN BOURGOGNIE (T.), Blog over Boones Blijk, 2012.

Datum publicatie: juni 2016

Over callicos en ander reclame-schilderwerk

De redactie met nauwe medewerking van Rachel Christiaensen

Iedereen kende in de jaren vijftig en zestig de vier stadscinema’s in Turnhout. Voor de deftige films gingen onze stadsgenoten naar het Kursaal op de Grote Markt, naar de Roxy op de de Merodelei, en later naar de Forum, nu Het Gevolg, in de Otterstraat. Met rode oortjes zaten ze - dikwijls stiekem - in de meer aangebrande vertoningen van cinema Lux in de Renier Sniedersstraat. Als F.C. Turnhout ’s zondags thuis had gespeeld, was er ’s avonds ook film in Sint-Vic.

Cinema Roxy werd in 1930 als filmzaal gebouwd. De andere Turnhoutse cinemazalen waren oorspronkelijk dans- en toneelzalen. Veel Turnhoutenaars weten nog dat cinema City (later Forum) ontstond uit feestpaleis De Spiegel. Tijdens Turnhout Kermis werd cinema Forum nog lang tijdelijk omgebouwd tot danszaal, waar artiesten als Jo Leemans en Enny Denita optraden met orkest.

In de jaren vijftig en zestig waren vooral winterse zondagnamiddagen populaire cinemamomenten. Stichtende films zoals Bernadette Soubirous en The Ten Commandments en kaskrakers zoals Ciske de Rat en The Bridge on the River Kwai herinneren velen zich nu nog. De avonturen van Tarzan, Zorro en Judah Ben-Hur waren misschien iets populairder bij de mannen terwijl East of Eden meer de vrouwen aansprak. De tekenfilms van Walt Disney (Peter Pan, Sleeping Beauty en The lady and the Tramp) richtten zich dan weer tot de hele familie.

De katholieke filmliga, opgericht in 1928, bewaakte de goede zeden in de films. In de Roxy gebeurde het wel eens dat zij het publiek moesten behoeden voor choquerende ontblote lichaamsdelen van diva’s als Brigitte Bardot, Marilyn Monroe en Jane Mansfield. Deze films kregen dan het advies te mijden en studiemeesters van de Turnhoutse colleges noteerden de namen van de scholieren, die zich aan de zeden verwilderende beelden hadden bloot gesteld, met strafstudie de dag erop tot gevolg. Zeker te mijden waren in dit verband ook de foto’s die in cinema Lux werden uitgestald. Deze foto’s waren verplicht voorzien van verhullende sterretjes op de intieme delen van de acteurs en actrices. Het spreekt voor zich dat de stickers in deze preutse tijd de verbeelding van jong en oud prikkelden en velen juist aanzetten om een kaartje te kopen. Deze films waren uiteraard kinderen niet toegelaten en richtten zich tot een meestal mannelijk volwassen publiek. De foto’s in de deftige cinema’s nodigden de bezoekers uit door romantische, grappige of angstaanjagende poses van hun lievelingsacteurs zoals John Wayne, Romy Sneider, Gregory Peck, June Allison, ...

Naast de foto’s werden mogelijke geïnteresseerden ook aangetrokken door een grote geschilderde plakkaat, naar het Frans ook callico genoemd, op de uitbouw boven de ingang van de cinema. Daarop werd de meest treffende scene uit de film afgebeeld.

Het schilderen van de plakkaten voor het Kursaal en de Roxy gebeurde in het schildersatelier van Frans Verheyen in de Zandstraat. De doeken waren 3 m hoog en 7,5 m breed en werden op een houten kader gemonteerd. Eerst werd er met een witte verf een fond op aangebracht. Met een lichtbak of episcoop projecteerde Frans dan de gedrukte affiche op het doek. Van op een ladder tekende hij de contouren van de filmtitel en van de personages, evenals van hun ogen, neus en mond op het grote doek. Zijn medewerkster, Rachel Christiaensen, schilderde de gezichten en de details van de kleding, de interieurs en de landschappen. Dit gebeurde met speciale waterverf die tegen regen en wind bestand was. De witte basisverf diende tegelijk ook als fixeer voor deze waterverf. Het treffen van de gelijkenis bij de filmsterren was voor haar de grootste uitdaging. Haar vader controleerde telkens met kritische blik hoe ze het ervan af had gebracht. Eén van haar beste realisaties op dit gebied was de callico met het gezicht van Humphrey Bogaert. Door haar opleiding Decoratieve Technieken in het Heilig Graf had zij haar talenten op dit gebied kunnen perfectioneren.De doeken werden telkens ook hergebruikt. Ze werden daarom met een nieuwe witte basisverf overschilderd en te dikke verflagen werden eerst afgeschraapt. 

 De Grote Markt met de post, Kursaal en het zwembad. Postkaart Stadsarchief Turnhout nr. 14_049.

De de Merodelei vanaf de Stationstraat, met aan de linkerkant de fabrieken Van Genechten en cinema Roxy. Postkaart Stadsarchief Turnhout nr. 22_062.

Het schilderen van de callicos moest elke week klaar zijn tegen donderdag, want op vrijdag kwam een nieuwe film in de zaal. Het vervoer nam Frans Verheyen voor zijn rekening. Met zijn stootwagen dokkerde hij over de kasseien met zijn grote en onhandige vracht.

Ook ander reclamewerk werd in het atelier van Frans Verheyen vervaardigd . De bakken van de ijsfabriek For You van Jos Peeters in de Korte Mermansstraat werden door Frans en Rachel beschilderd. For You introduceerde in Turnhout ijsjes met een houten stokje, een nieuwigheid in die tijd. Om de verkoop van deze ijsjes te stimuleren, kregen de klanten er speelgoedmeubeltjes bij en voor de afbeeldingen op de dozen maakte Rachel de ontwerpen. Ook voor de koffiehandel van Jos Jansen op de hoek van de Oude Vaartstraat en de Koningin Elisabethlei en voor Peeters Govers werd het reclamewerk geleverd. Voor de Miko leverde het reclameatelier het klein drukwerk, evenals het spuitwerk op de wagens van de koffiezaak. Dit spuitwerk deed Frans Verheyen zelf, met een masker vanwege de giftige verfnevel.

Rachel werkte vijf jaar in het reclameatelier. Dan trouwde ze en begon haar eigen textielzaak voor vrouwen op de de Merodelei vlakbij de Zeshoek. Haar echtgenoot had vlakbij de gekende zaak François waar de modebewuste man van die tijd zich graag kleedde.

De Otterstraat met gewone huizen en handelspanden. Rechts de bioscoop City, herberg De Spiegel en de winkel Van Ael. Postkaart Stadsarchief Turnhout nr. 34_020.

Bibliografie

Turnhout: cinema in de fifties. Gazet van Turnhout. De redactie, 28 december 2012. 

Datum publicatie: februari 2016

Ouderwetse gezelligheid en samenhorigheid

Ria Sak met medewerking van de redactie

De WKZ (Watertoren, Warandestraat, Kasteelplein en Zegeplein) werd opgericht kort voor de Tweede Wereldoorlog en was een vereniging van iedereen die in deze straten woonde. Onze familie had een huis in de Begijnenstraat, maar doordat deze huizen uitkwamen aan het Kasteel, behoorden wij net als de andere bewoners van deze straat ook tot de vereniging. De initiatiefnemers, zeg maar het bestuur, kwamen uit de gegoede families, organiseerden allerlei activiteiten en zorgden tegelijkertijd ook voor de sponsoring. In de WKZ was er dan ook geen onderscheid tussen het ‘chic volk’ en de armere mensen, die door de sponsoring voor geen enkele activiteit moesten betalen.

Bestuur
Albert Peeters bekleedde als stichter het burgemeestersambt van de vereniging. Hij was ongetrouwd en woonde op het Kasteelplein in de buurt van bakker Jan Raeymaekers (later bakker Dierckx) rechts van het Sint-Victorinstituut. Zijn naaste medewerker was zijn tante, door iedereen ‘matante’ genoemd. Zij was de vrouw van Hein Martens, nonkel Hein, en ze woonden op de Merodelei met een ‘achteruit’ in de Zandstraat. Nonkel Hein had een groothandel in schoenen verwant aan de schoenwinkel Martens-Paggers in de Gasthuisstraat (zie ledenblad nummer 23, december 2014). ‘Matante’ had geen kinderen en was nooit thuis. Altijd was ze actief voor de WKZ en zonder haar kon er niets doorgaan. De meeste mensen dachten daarom dat zij ook aan het Kasteel woonde. ‘Matante’ was altijd vrolijk en kende ontelbare moppen, in die tijd niet vanzelfsprekend voor een vrouw. Ze was echter ook verschrikkelijk gierig. Yvan Beyens, de zoon van Miss Moka en petekind van nonkel Hein, kreeg daarom zijn zondagse ‘pré’ altijd als matante het niet zag.

Andere leden van het WKZ-bestuur waren de uitbaters van de Citroëngarage, de heren Beccu en Bellekens. Mijnheer Bellekens was niet getrouwd en woonde samen met zijn ongetrouwde zuster Yvonne. Veel Turnhoutenaars herinneren zich nog dat hij voor het café van Jan Pompier op het Zegeplein werd verpletterd door een auto. Ook mijnheer Van Loon die naast het huidige Taxandriamuseum woonde, mijnheer Van Ravensteyn van de wapenwinkel in de Warandestraat en Jos Lefèvre van de Scala waren actieve bestuursleden, net als Nasje de Wit, Jos Sak (onze pa), Theo Van Deun, kapper in de Warandestraat naast de Kasteelstraat, en Jan Pompier. Iedereen werd aangesproken met mijnheer en mevrouw en Albert Peeters met burgemeester. 

Enkele buurtbewoners aan het Kasteel in de winter van 1942. (Foto Ria sak)

Heel veel vrijwillige inzet
Actieve medewerkers waren mijnheer en mevrouw Verschueren uit het verbindingsstraatje tussen het Kasteelplein en de Begijnenstraat. Mijnheer werkte ‘bij den tram’ en mevrouw had een snoepwinkeltje. Ook Adriaensen van de groentewinkel, de familie van café Van Seeters en Leo(ke) Van Beeck uit de winkel van schoolgerief stonden altijd klaar om bij activiteiten te helpen.

Opa Lungen, een statige Nederlandse oud-kolonel, vandaar opa, was verwant aan Marie Metten, mijn Nederlandse grootmoeder. Hij woonde vooraan in de Begijnenstraat naast Louis Glenisson en vond de georganiseerde activiteiten van de WKZ geweldig. Zelf liet hij zich ook niet onbetuigd en richtte dansavonden in bij hem thuis. Hij leerde de kinderen niet alleen dansen, maar ook bridgen. Iedereen dacht dat hij arm was en ik, Ria, stopte hem stiekem eten toe, afkomstig uit de ouderlijke keuken. Op zijn sterfbed bekeerde deze protestantse militair zich op de valreep nog tot het katholicisme onder invloed van zijn zeer gelovige kleindochter Viviane (Mickey). Viviane sprak aanvankelijk enkel Engels, omdat haar moeder een Engelse was, maar leerde bij haar opa correct Nederlands.

Wie zelf niet meedeed aan de activiteiten was mijnheer Van Ravenstyn (met de nadruk op de laatste lettergreep) uit het statige herenhuis in de Warandestraat. Zijn kinderen Cis, Jef, Paul, Michel, Marie-Christine, Jeanne en Christine waren des te actiever. Zij zorgden ook voor de eendjes in de vijver van het Kasteel en bouwden voor deze dieren zelfs een rusteilandje in het water. Dit gaf ons, kinderen Sak, een ideaal excuus om in de kasteelgrachten te zwemmen. Dit was verboden en als de politie ons kwam wegjagen zegden we: We moesten de eendjes van het eilandje in het water helpen. Tijdens de winter was er uiteraard heel wat ijspret op het kasteelwater. Van heinde en ver kwamen er schaatsers afgezakt. Op de bermen werden de schaatsen aangebonden en van op de tuinmuurtjes zorgden radio’s voor begeleidende muziek bij het schaatsen. Als er ook onder de brug mocht worden geschaatst, wat om veiligheidsredenen niet dikwijls gebeurde, werd het natuurlijk helemaal te dol. Als ‘après-schaats’ werd door sommigen warme chocolademelk meegebracht.

Allerlei activiteiten
De feesten van de WKZ vonden meestal plaats rond het Kasteel. Soms was er Vlaamse kermis met kraampjes en elk jaar werden er verkleedpartijen voor de kinderen georganiseerd. Het thema was telkens anders en zo namen er dan eens boeren en boerinnen, dan eens kabouters aan de festiviteiten deel. Ook de ‘grote mensen’ waren dan verkleed.

De jaarlijkse processie, waarin het Onze Lieve Vrouwbeeld werd rondgedragen, maakte een grote toer door de belangrijkste straten van Turnhout.Een andere stoet maakte gebruik van een bolderwagen, bezit van de WKZ, waarop een stoel was vastgemaakt. Op die stoel zat ik, Ria, met mijn accordeon. Hoe de ambiance was, laat zich raden! Weken vooraf waren de kinderen al in de weer met het maken van vlaggetjes om de boel op te vrolijken. Soms werden de fietsen omgebouwd tot bootjes waaraan dan ook vlaggetjes werden bevestigd. 

Ria Sak met accordeon. (Foto Ria sak)

De processie op de Grote Markt uit 1945. Voor het beeld links Jef Adriaensen, rechts van het beeld, mijnheer van Loon (met hoed), naast hem Joep Sak, broer van Ria en verder mijnheer Van Ravensteyn van de wapenwinkel (met zwarte hoed). (Foto Ria sak) 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de WKZ-activiteiten twee keer noodgedwongen opgeschort. Een eerste keer bij het begin van de bezetting, toen de Duitsers het Kasteel innamen en alle huizen in de buurt om veiligheidsredenen werden ontruimd. De bewoners werden opgevangen door familie of kennissen, ons gezin door de familie Boenders in de Otterstraat. Pas in 1942 was iedereen terug en gingen er opnieuw feesten door. Een tweede evacuatie was nodig tijdens de ‘vliegende bommen’ (Duitse V-bommen) op het einde van de oorlog. Toen vond onze familie, via Stan Diels, een vriend van mijn vader, een onderkomen in de fabriek van Van Deun-Poppeliers. 

In 1945 waren alle problemen gelukkig achter de rug en kon de WKZ-gezelligheid opnieuw hoogtij vieren. Een nieuw hoogtepunt was het bezoek van prinses Josephine Charlotte aan Turnhout. De prinses moest te voet van de Grote Markt naar het Kasteel met onaangepaste schoenen. Iedereen aan het Kasteel was de les gespeld: Toon respect voor de prinses! Maar de Turnhoutse hartelijkheid besliste anders en Vaderke Peenen, die bij zijn dochter in de conciërgewoning op het Kasteel woonde riep: Doe ne goëndag on ollie voader, waarmee hij koning Leopold III bedoelde. 

Prinses Josephine Charlotte op de Grote Markt. (Foto Jacqueline Boone-Dierckx)

Vaderke Peenen in 1943. (Foto Marc Cornelis)

Rond 1950 kwam stilaan een einde aan de WKZ. De jeugd trouwde en zwermde uit en de ouderen overleden. Maar de vriendschap bleef en daarmee ook de vele leuke herinneringen.